(een ingekorte versie van dit stuk – zie ook elders op deze site – is in januari 2013 verschenen in de papieren versie van Trouw).
Het onthullende NRC-artikel ‘Een ploeg als zovele’ (19-01) onderscheidt zich van veel andere dopinggerelateerde stukken als buitengewoon inzicht- en begripsrijk. Het geeft weer hoe de Rabobank wielerploeg tot 2007 het dopinggebruik van een deel van de wielrenners faciliteerde.
Het meest verhelderend vond ik de beschreven opmaat tot het dopinggebruik. Het in 1996 met hoge verwachtingen opgezette Rabobank wielerproject dreigde al snel te falen: keer op keer werden de Rabo’s weggefietst. Het was ‘cyclisme à deux vitesses’. Zowel oorzaak als oplossing was duidelijk: epo. De keuze ging tussen wielerdroom en eigen integriteit. Iedere Raborenner maakte die keuze voor zichzelf: het eerste, het tweede, of ‘iets er tussenin’. De keuze voor het eerste, voor doping, was tevens de keuze te kunnen wedijveren met de top.
Deze vaststelling leidt tot de simpele en realistische, maar tot nog toe ongehoorde gedachte: de keuze voor doping van een aantal Rabobankrenners heeft het Nederlandse wielrennen gered. Ik heb bewondering voor de renners die doping afwezen, maar ben tevens blij dat andere renners wel voor epo en dus voor een wielertoekomst kozen.
Ter verheldering: vanzelfsprekend moet het dopinggebruik in het wielrennen worden veroordeeld, zeker de stelselmatige manier waarop dit tot en met 2007 plaatsvond. Niettemin had de dopingkeuze van de Rabobankwielrenners positieve effecten die nog altijd doorwerken.
Want hadden ze dit niet gedaan, dan was het Nederlandse wielrennen toen én nu gemarginaliseerd. Dan was de huidige dopingvrije en zeer talentrijke lichting – van Gesink en Mollema, Boom en Poels – er in deze vorm niet geweest. Zonder doping was er destijds een neerwaartse spiraalbeweging ingezet: zonder doping geen prestaties, zonder prestaties geen sponsorgelden, tv-minuten, publieke bewondering en navolging van kinderen. Een moreel en fysiek ‘zuiver’ Nederlands topwielrennen was simpelweg doodgebloed, waarna het in dopingvrij(er)e tijden niet een-twee-drie had kunnen herrijzen.
Naast deze miskenning van de doping- en prestatienoodzaak is er nog een tweede aspect. Net als vele andere wielerliefhebbers, aanhangers van dwaze romantiek, meen ook ik dat de zinsbegoocheling bij het wielrennen hoort. Maar in het epo-tijdperk was het bedrog allesoverheersend. Lance Armstrong kan ook daarvoor symbool staan: te rationeel, te dwingend – dus onromantisch. Zowel sportief, moreel als esthetisch lovenswaardig is dan ook de zich nu voltrekkende loutering van de mooiste aller sporten.
En ja, de publieke veroordeling van het vroegere dopinggebruik is een noodzakelijk deel van deze loutering. Maar het simplistische gemoraliseer van vele media, waarin momenteel de gevallen ‘boss’ trending topic is, is niet alleen smakeloos, maar ook schadelijk voor die loutering. Een harde en heldere veroordeling dient met begrip van de achterliggende menselijke motivatie gepaard te gaan, en niet met verwoestend moralisme.
Het betreffende NRC-artikel, aangevuld met Thijs Zonnevelds interview met ex-gebruiker Thomas Dekker, wijst hiervoor de juiste weg. Dekker was de beste belofte van de wereld – eindelijk weer een potentiële Nederlandse tourwinnaar! –, maar werd bij de profs voorbijgebromd door volstrekt onbekende Italianen. Hij zegt: “ik wilde erbij horen, ik wilde winnen”. Evenals de Rabobankploeg in 1996 besloot Dekker te doperen, en zo de strijd weer gelijk te trekken. Moreel laakbaar, ja, maar ook zeer begrijpelijk. Wat zou de gemiddelde 22-jarige doen, beland in een wereld waarin dit ‘normaal’ is, gewend aan ophemeling en zonder goede begeleiding?
Of denk aan huidig Eurosport-commentator Danny Nelissen, wiens dopingbekentenis (vk.nl 19/01) in de slipstream van het NRC-artikel volgde. Hij verklaart: “Ik had geen diploma. Ik was bang dat ik mijn vrouw en kinderen niet zou kunnen onderhouden.” Wederom: verkeerd, maar o zo begrijpelijk.
Naast de publieke veroordeling kan het begripsvolle blootleggen van de mechanismen leidend tot de dopingkeuze, à la de NRC, helpen om herhaling te voorkomen. Tevens helpt dit het louteringsproces nog op een andere wijze: het kan namelijk de zo gewenste nieuwe bekentenissen in de hand werken. Neem het geval-Boogerd, Nederlands meest succesrijke wielrenner van de afgelopen twee decennia. In verschillende reacties erkent hij dopinggebruik, zonder dit daadwerkelijk te zeggen (‘Ik kan het op dit moment niet uitleggen, daar heb ik mijn redenen voor’). Hij lijkt vooral bang voor gemoraliseer en onbegrip, en begrijpelijkerwijs voor de effecten ervan op de rest van zijn nog steeds om het wielrennen draaiende leven. Meer begripsvertoon en dus minder simplistisch gemoraliseer kan hem, onder anderen, het benodigde laatste zetje geven. Laten we dus zijn waarschijnlijke dopinggebruik veroordelen, maar Boogerd zelf niet volledig afvallen. En laten we bovenal niet vergeten dat hij tien jaar lang het Nederlandse wielrennen heeft gekleurd – en daarmee heeft gered. Dat ook hij er vermoedelijk voor koos zich te doperen en dus competitief te zijn, is zowel een zonde, als een zegen.
Wij, toeschouwers, wilden dat de Rabowielrenners vooraan meestreden. En terugblikkend: hadden we het werkelijk anders gewild? Zo was het hoogstwaarschijnlijk: enkel door net als de anderen doping te gebruiken kon Boogerd op La Plagne winnen, tientallen podiumplaatsen in de klassiekers halen, kon Thomas Dekker de Tirreno en Romandië winnen, verblufte Erik Dekker met drie zeges in de Tour van 2001. En deze prestaties hielden de aandacht van media, publiek en sponsors vast en maakten dat een nieuwe generatie stond te trappelen (te pedaleren) om over te nemen. Niettegenstaande alle huidige publicitaire schade en schande is dit wat zij, wielrennende dopingzondaars, óók voor elkaar hebben gekregen. Dat wilde ik eens aanstippen.