Hans van Mierlo – Een krankzinnig avontuur

Hans van Mierlo – Een krankzinnig avontuur

De revolutie maken voor hij uitbreekt

Oorspronkelijk verschenen 06-04-2012: http://www.8weekly.nl/artikel/9915/hans-van-mierlo-een-krankzinnig-avontuur-de-revolutie-maken-voor-hij-uitbreekt.html

Ik moet proberen het goed te vertellen.’ Het zijn Hans van Mierlo’s exemplarische woorden uit de iconische campagnespot in 1966. Het bestaande politieke systeem moest de lucht in en de vastgeroeste macht losgepeurd. Van Mierlo’s voornaamste middel hiertoe: zijn heldere taal.

Die taal staat centraal in de tientallen teksten die door vroegere vrienden en medewerkers – Ernst Bakker, Edmond Hofland, Annath Koster, Lennart van der Meulen en Carla Pauw – zijn gebundeld in Een krankzinnig avontuur (waarvan de titel verwijst naar het politieke project D66). Bijna allemaal zijn het toespraken en lezingen: Hans van Mierlo schreef om te spreken. Dat wil niet zeggen dat hij het schrijven verwaarloosde, integendeel: Van Mierlo was een schaver, een taalproever, iemand die ieder woord op de juiste, meest verhelderende plek wilde hebben. Zo begint hij ieder stuk mooi én geestig, een zeldzaam samenspel.

Een populistische revolutie
De kern van de kritiek van D66 op de regenteske politiek luidde natuurlijk dat ze ondoorzichtig en verkalkt was. D66 werd dan ook met uitgesproken populistische motieven opgericht: wanneer de gewone burger in de zogenaamde democratie politiek iets wilde ondernemen, stuitte hij op de muren van het vage Haagse gekonkel. Die muren wilde D66 doen ontploffen, om zo de weg naar de politieke invloed en macht vrijer te maken – het vervolg is bekend: er vond hooguit een verschuiving plaats, zeker geen ontploffing.

Het bedaagde populisme van D66 is vaker terug te zien in Van Mierlo’s stukken. Neem een van zijn vele zinnen-met-vleugels: ‘We moeten de revolutie maken voor hij uitbreekt.’ Dat de medeprogressief Den Uyl het potentieel ruikt en de zin overneemt kan nog. Maar vervolgens doet premier Piet de Jong, de ultieme representant van de verkalking, hetzelfde. Van Mierlo: ‘Snikkend ging ik onderuit. Zo zie je hoe je op moet passen.’

Macht en distantie
Van Mierlo’s hoofddoel was een andere staatsinrichting: hij wenste zowel een tweepartijen- als een districtenstelsel (en daarmee een directere band tussen politici en burgers), meer directe democratie, meer parlementair dualisme en als verplicht rijtje op school ‘rekenen-lezen-schrijven-democratie’. Ook als je het hier niet direct mee eens bent, blijft het waardevol omdat de hervormingsgezinde Van Mierlo op een structureel onderliggend probleem wijst.

Voor dergelijke hervormingen is namelijk een grondwetswijziging en dus een parlementaire tweederde meerderheid nodig. Maar de politieke partijen zullen nooit iets doen wat hun eigen bestaan bedreigt. Het dilemma wordt helemaal duidelijk wanneer Van Mierlo de lezer vraagt zich in te denken welk antwoord politici zouden geven op de volgende gewetensvraag: kunt u zich iets voorstellen wat goed is voor het land, maar slecht voor de partij? Van Mierlo noemt het de kern van een van de randvoorwaarden van het staatsmanschap:

Dat is het vermogen om macht te kunnen prijsgeven als zij niet meer functioneel kan zijn ten opzichte van het doel dat de macht rechtvaardigt. Met andere woorden: dat is het vermogen tot distantie ten opzichte van het instinct.

Vaak volgt op dergelijke, hem karakteriserende stukken Van Mierlo’s gepaste bekrachtiging: ‘En zo is het.’ Macht corrumpeert bijna altijd, en dus is tegenmacht noodzakelijk.

Van Mierlo’s kritiek staat nog steeds. En de teksten zijn evenzo actueel doordat de samenstellers de al te gedateerde passages, over bijvoorbeeld de contemporaine ‘kleine politiek’, eruit hebben geknipt. Wat overblijft zijn Van Mierlo’s lucide analyses van de Nederlandse politiek: de dingen die Van Mierlo tien, twintig of veertig jaar geleden adresseerde, zijn ook vandaag nog vers geperst en als nieuw gepresenteerd op de opiniepagina’s te vinden.

Engagement
Echter, de beschouwingen over het buitenland en de internationale betrekkingen zijn minder onderhoudend. Ook deze getuigen van Van Mierlo’s intelligentie, maar ondanks zijn ministerschappen van Defensie en Buitenlandse Zaken herbergen deze stukken weinig interessants voor de hedendaagse lezer.

Enkele stukken richten zich op cultuur en literatuur. Zo ook het rijkste betoog, de laudatio die Van Mierlo uitsprak toen zijn vriend Cees Nooteboom in 2004 de P.C. Hooftprijs kreeg uitgereikt. Vol eruditie, warmte en oog voor schoonheid. Ook roept Van Mierlo meerdere malen op tot een groter politiek engagement onder intellectuelen, en het is in zijn vervlechting van culturele en politieke opmerkingen dat een hint wordt gegeven van het krachtige resultaat dat een dergelijke inmenging kan opleveren.

Een krankzinnig avontuur toont een ‘echt mens’ in de politiek, iemand met oog voor zijn eigen fouten – Van Mierlo benadrukt deze verschillende keren –, met beschaving en wellevendheid, met zowel politiek inzicht als literair en artistiek gevoel. Nog mooier zou het zijn als er een biografie aan Hans van Mierlo (1931-2010) zou worden gewijd. Zodat zijn leven eens werkelijk goed zal worden verteld.

Tony Judt & Timothy Snyder – Denken over de twintigste eeuw

Tony Judt & Timothy Snyder (vert. Wybrand Scheffer) – Denken over de twintigste eeuw

Grote en kleine waarheden

Oorspronkelijk verschenen 31-12-2011: http://www.8weekly.nl/artikel/9680/tony-judt-timothy-snyder-vert-wybrand-scheffer-denken-over-de-twintigste-eeuw-grote-en-kleine-waarheden.html

De degeneratieve spierziekte ALS verhinderde Tony Judt (1948-2010) te schrijven, maar weerhield hem niet te publiceren. Na Het land is moe en De Geheugenhut, volgt met Denken over de twintigste eeuw zijn laatste, wellicht bijzonderste boek: het is namelijk een gesprek.

Het idee hiervoor kreeg historicus Timothy Snyder – schrijver van ondermeerBloedlanden. Europa tussen Hitler en Stalin – toen hij het nieuws van Judts ziekte vernam. Ieder hoofdstuk begint met een deel waarin Judt vertelt over zijn leven. Op een gegeven moment intervenieert Snyder dan met een vraag of een tegenwerping vanuit zijn eigen expertise, waarna zich een geestrijke dialoog ontwikkelt over de geschiedenis en de tegenwoordige tijd, overlopend van zowel intelligente als elegante inzichten.

Een ideeëngeschiedenis
Tony Judt is van geboorte Brits, later verhuisd naar Amerika, maar een kind van uit Oost-Europa geëmigreerde marxistische joden. Met zo’n achtergrond moet een verweving van biografie en geschiedenis natuurlijk vruchtbare resultaten opleveren. Judt verknoopt bijvoorbeeld ‘het joodse vraagstuk’ met zijn adolescente geloof in het Zionisme en met beelden van de naoorlogse joodse gemeenschap in Engeland. Ook schetst hij de esthetisch fijnzinnige sferen van het Engeland in de jaren dertig, evenals het Cambridge van zijn studentenjaren eind jaren zestig.

In het gesprek komen zowel deze tot de verbeelding sprekende plaatsen – fin de siècle Wenen, de vallende reus Amerika nu –, als de grote twintigste-eeuwse sociale, culturele en intellectuele onderwerpen voorbij. Bijvoorbeeld de verhouding van de intellectueel tot ‘de grote en de kleine waarheden’. Grote waarheden behelzen overtuigingen over grote kwesties en doelen die offers en kleine onwaarheden vergen, terwijl kleine waarheden gaan over vast te stellen feiten:

De vraag is of je er principieel mee instemt dat de interpretatie uit naam van de toekomst wordt geformuleerd of dat je vindt dat er aan het eind van elke dag geïnterpreteerd moet worden

Moeten we alle economen vermoorden?
Een hele trits geëngageerde intellectuelen, van Zola tot Aron, wordt beoordeeld, eindigend met Tony Judt zelf. Want niet alleen was Judt historicus, het beroemdst om zijn Na de oorlog, evenzo was hij een polemisch essayist. Als een van de weinigen nam hij direct stelling tegen de Irak-oorlog en kwam hij enkele jaren geleden met het zinnige, maar uiterst controversiële voorstel om het Israëlisch-Palestijnse conflict te beslechten door beider partijen in een enkele staat te verenigen.

Iedereen die enigszins bekend is met Judts werk weet dat hij een hartstochtelijk voorvechter is van een herstel, of beter vernieuwing, van de sociaal-democratische waarden. Ook in dit werk roept hij op tot een hardnekkige verdediging van de naoorlogse verworvenheden. Het is een overbekende maar o zo belangrijke riedel: voor iedereen betaalbare gezondheidszorg en onderwijs, en een sociaal vangnet voor hen die het maatschappelijk niet kunnen bolwerken.

Ook hier schuwt hij de polemiek niet: Hayek, Thatcher en neoliberale consorten kunnen het krijgen: ‘Ik denk dat iedereen erbij gediend zou zijn als we (…) alle economen zouden vermoorden. De uitzonderingen zijn bekend, dus die kunnen we misschien gratie aanbieden.’

Wij, barbaren
Pessimistisch zijn Snyder en Judt – natuurlijk – als het gaat over het huidige kennisniveau en het gebruik van de geschiedenis. Wij zijn verworden tot Alessandro Baricco’s ‘barbaren’, die wat rondneuzen in het verleden en er, ongeacht plaats of context, uitpikken wat ons goeddunkt. We herdenken gebeurtenissen enkel nog in een vacuüm: ‘nooit meer München’, ‘nooit meer Hitler’. Maar geïsoleerd zijn dit onbegrijpelijke, enkel voor valse politieke retoriek nuttige leuzen.

Ze moeten allereerst begrepen worden in de twintigste eeuw, die hevige honderd jaar waarin zoveel draaide om ‘het uitvoeren, het uitleven van de negentiende-eeuwse manieren om te reageren op de industriële revolutie en de crisis van de massamaatschappij.’ De implicatie is duidelijk: nu alle negentiende-eeuwse ideeën zijn uitgeprobeerd, moeten we het goede zien te behouden en tevens op zoek te gaan naar nieuwe, kleine waarheden. De basis daarvoor ligt in het begrip van de twintigste eeuw, en dus in van inzicht doordrenkte boeken als deze.

Alex Butterworth – De wereld die er nooit kwam. Een geschiedenis van het anarchisme

Alex Butterworth (vert. Ineke Mertens) – De wereld die er nooit kwam. Een geschiedenis van het anarchisme

Macht(e)loosheid

Oorspronkelijk verschenen 08-09-2011: http://www.8weekly.nl/artikel/9407/alex-butterworth-vert-ineke-mertens-de-wereld-die-er-nooit-kwam-een-geschiedenis-van-het-anarchisme-macht-e-loosheid.html

De meest aantrekkelijke utopie moet de anarchistische zijn. Maar haar prachtige droom om de bron van zoveel kwaad, de centrale macht, af te schaffen is nooit binnen bereik gekomen. Alex Butterworth beschrijft het verloop van vijf decennia – 1870-1917 – ongelijke strijd.

De basis van het anarchisme is door Kropotkin – Oscar Wilde beschreef hem als ‘een prachtige witte Christus’ – geformuleerd als de theorie van wederzijdse hulp. Voortbouwend op evolutionaire en sociologische bevindingen, formuleert deze theorie de these dat menselijke relaties meer op samenwerking dan op competitie zijn gebaseerd. Deze natuurlijke neiging wordt enkel door de bestaande machtsinstellingen onderdrukt. Het doel is dus simpel: vernietig de bestaande instituties, waarna natuurlijkerwijs een ‘coöperatief paradijs’ zal ontstaan.

Kat-en-muisspel
Het anarchisme, deze ‘historische cul-de-sac’, wordt meestal om zijn al te utopisch klinkende theorie als naïef terzijde geschoven. Butterworth noemt dat oneerlijk aangezien haar theoretische grondleggers, Bakoenin en Kropotkin, oprecht poogden om ware democratie en collectieve verantwoordelijkheid te verenigen. Wat betreft de theorie houdt Butterworth het hierbij; hij kiest ervoor zijn focus te leggen op de ontwikkelingen rond de anarchistische groepen.

Butterworth beschrijft een kat-en-muisspel, waarbij de muis niet beseft dat hij zich als zodanig dient te gedragen. Dit grote deficit van het anarchisme kwam, niet echt verbazingwekkend, voort uit haar grootste deugd: de afkeer van centrale controle en formeel leiderschap, en de nadruk op ieders individuele geweten. Niet alleen werd consensus hierdoor bijna onmogelijk, maar ook stonden de anarchisten vaak vrijwel weerloos tegenover infiltranten vanuit de nationale veiligheidsdiensten.

Propaganda van de daad
De anarchisten waren misschien naïef, maar allerminst heilig. Vaak kiezen ze, na weer een periode van wrede staatsvervolging zoals de op de Parijse Commune volgende Semaine Sanglante, voor de ‘propaganda van de daad’. Vele aanslagen mislukken, maar sommige slagen. De beroemdste voorbeelden in amper twee decennia: tsaar Alexander II, koningin Sissi en de presidenten Carnot en McKinley. Soms was dit ook het werk van eenlingen, of van mensen die streden om de verkeerde redenen. In de scherpe woorden van de anarchistische voorman Malatesta:

Zij laten zich allang niet meer door liefde voor de mensheid leiden, maar door een gevoel van vendetta gecombineerd met de cultus van een abstract idee, van een theoretische hersenschim.

De meest effectieve counterstrategie van de veiligheidsdiensten was de propaganda, opgebouwd rond de voor de hand liggende omdraaiing van de betekenis van anarchie. Voor de anarchisten een regeringsvorm van gespreide macht, maar voor het grote publiek ging het, gestut door bommen, chaos en wanorde betekenen. De anarchisten verloren de strijd om hun eigen naam, en daardoor de strijd om het volk.

De toneelschrijver

Het onderzoek moet een indrukwekkende klus zijn geweest. Om uit de brij van soms pas recent toegankelijke documenten – te rangschikken over een breed spectrum van betrouwbaarheid – dit beeld te scheppen van een halve eeuw anarchistische strijd en intrige is prijzenswaardig. Helaas verwordt het soms tot een losse aaneenschakeling van verhalen, leidend tot wéér een verraad of mislukte bomaanslag.

Deze rommeligheid wordt op momenten ook versterkt doordat Butterworth, naast historicus ook toneelschrijver, iets te veel met een ingenieuze verhaalcompositie bezig is, en iets te weinig met een overzichtelijke opbouw. Soms begint er een alinea, en is er ‘opeens’ iemand dood, waarbij pas na een halve pagina doorlezen begrijpelijk wordt wie de overledene is en wat deze überhaupt in het verhaal doet.

En toch heeft Butterworth een belangwekkende taak tot een redelijk geslaagd einde gebracht. Naast historisch zeer interessant, is zijn boek ook actueel: Butterworth impliceert terecht dat de geschiedenis wel eens op een vergelijkbaar punt als 100-140 jaar geleden kan zijn aanbeland: een groeiend crisisgevoel, een toenemende intolerantie, een afgestompte, zelfgenoegzame burgerij, en – op de achtergrond – vage stemmen roepend om een betere wereld. Het is aan die laatsten om te leren van de fouten van de anarchisten.

Tom van der Meer (red.) – Wat als… Pim Fortuyn niet was vermoord

Tom van der Meer (red.) – Wat als… Pim Fortuyn niet was vermoord

Kogel raak: ja/nee

Oorspronkelijk verschenen 24-06-2011: http://www.8weekly.nl/artikel/9271/tom-van-der-meer-red-wat-als-pim-fortuyn-niet-was-vermoord-kogel-raak-ja-nee.html

‘Wat als’-geschiedenis: een onorthodoxe maar inzichtelijke historische methode, of toch zwakzinnige sciencefiction? Tom van der Meer verdedigt de eerste stelling, en bundelde dertien ‘wat als’-verhalen over de Nederlandse geschiedenis.

Stel nu dat, heel actueel, Nederland niet had meegedaan aan de euro. Welke gevolgen zou dat dan hebben gehad? Dergelijke counterfactuals zijn de startpunten van de alternatieve geschiedenis, een in Amerika en Engeland vrij populaire, maar onder Nederlandse historici toch doorgaans verguisde werkwijze. Want te speculatief, te fantastisch.

Iffie-geschiedenis
Van der Meer is zich terdege bewust van deze controversiële reputatie, en wapent zich hiertegen in zowel een inleiding als een nabeschouwing. Ter verheldering stelt hij: geschiedenis bestaat uit keerpunten, momenten waarop een kogel doel treft of mist, met als mogelijk resultaat dat een historische zwenk wel of niet wordt ingezet. In de ‘wat als’-geschiedenis – ‘iffie-geschiedenis’ – wordt dus de grote impact van toeval in de keerpunten benadrukt.

De kogelmetafoor verraadt dat vooral militaire geschiedenis zich hier goed toe leent. Neem de Slag om Arnhem, in de bundel opgetekend door Kees M. Paling. Wanneer er bijvoorbeeld geen rustende Duitse pantserdivisies in Arnhem waren gelegerd, dan hadden de Geallieerden deze kunnen winnen. Met als gevolg dat de geallieerden ‘voor Kerstmis 1945’ – en vooral voordat de Russen er waren – in Berlijn hadden kunnen zijn, met weer als gevolg dat het IJzeren Gordijn waarschijnlijk heel anders had gelegen.

Fortuyn premier?
Van der Meer wijst erop dat historici altijd met oorzakelijkheid bezig zijn: x leidde tot y. Maar dat betekent ook dat y anders was, of er helemaal niet was geweest, zonder x – en dan? Inderdaad: wat, als?

Van der Meer wil in deze bundel twee voorwaarden nageleefd zien. Ten eerste een helder en geloofwaardig als-moment – dus niet: wat als Napoleon over kruisraketten had beschikt tijdens de Slag bij Waterloo. De tweede voorwaarde is dat na het veranderde keerpunt het gestarte alternatieve pad zo logisch mogelijk is ingebed in de bekende, feitelijke loop van de geschiedenis. Maar hoe verder in de tijd dat pad wordt geschetst, hoe risicovoller het is. Want hoe houd je al die andere, mogelijk beïnvloede gebeurtenissen in de hand?

Neem het verhaal over de verijdelde aanslag op Fortuyn. Natuurlijk een zeer interessant startpunt voor een alternatief pad. Maar dan? Auteur Jean Tillie laat Fortuyn tactisch opereren, en pas na Balkenende-II premier worden. Ook legt hij Fortuyn een paar van Wilders’ woorden (‘knettergek’) in de mond. Net als in het relaas over Bolkesteins blokkade van de euro, lijken enkel de rechtse poppetjes te zijn ingewisseld. Het maakt duidelijk dat ‘wat als’-geschiedenis een subtiele balans moet vinden tussen al te veel en te weinig verbeeldingskracht.

Niet te kniezerig
Er zit een prettige afwisseling in de dertien geschiedenissen, zowel qua vorm als inhoud. Sommige zijn slechts twee pagina’s lang, beschrijven enkel het als-moment en laten het ‘wat dan’ aan de lezer over. Daarentegen schrijft Rolf Falter honderd jaar door in zijn relaas over de vraag: wat als prins Frederik in 1830 had geluisterd naar Constant-Rebecque en met een laatste poging de Belgische opstand had neergeslagen?

Vliegt hij uit de bocht als hij beschrijft hoe de Nederlandse politieke ontwikkeling binnen een Verenigd Koninkrijk – denk aan de verhouding katholieken-protestanten – een volstrekt andere vorm had gekregen? Dat doet hij niet, want hij maakt aannemelijk dat de Nederlandse geschiedenis een beslissende wending had gekregen. Zonder harde wetenschappelijke pretentie, kan ‘wat als’-geschiedenis op deze manier wel waarde hebben.

En de minder kniezerige vraag: is het een leuk boek? Wel zolang het vooral gaat over de invloed van het keerpunt en niet te veel over het alternatieve pad, dat al snel verwordt tot ongeloofwaardige sciencefiction. En daar zijn Van der Meer cum suis grotendeels in geslaagd.

Anton van Hooff – Athene. Het leven van de eerste democratie

Anton van Hooff – Athene. Het leven van de eerste democratie

Over de bakermat

Oorspronkelijk verschenen 04-05-2011: http://www.8weekly.nl/artikel/9159/anton-van-hooff-athene-het-leven-van-de-eerste-democratie-over-de-bakermat.html

In de inleiding op zijn Athene. Het leven van de eerste democratie benadrukt Anton van Hooff het belang van het bestuderen van de oudheid voor de beschaving, cultuur, democratie. Tweehonderd bladzijden verder is zijn gelijk bewezen: Atheense burgeridealen confronteren onze samenleving met haar fouten.

Na het vorig jaar verschenen Nero en Seneca is dit het tweede werk over de oudheid van classicus Van Hooff. Tussen de regels door lees je zijn liefde voor het onderwerp en de kreten van verrukking die hij, tevergeefs, probeert te onderdrukken. Dit enthousiasmeert de lezer – en dat, zo legt Van Hooff uit, betekent: ‘de godheid is in hem: in het woord enthousiasme zit het Griekse en (in) en theos (godheid)’.

Burgerschap
Van 508 tot 322 regeert in Athene het volk, met slechts een paar korte oligarchische onderbrekingen. Anders dan onze als democratie gemaskeerde ‘electieve aristocratie’, was de Atheense democratie werkelijk een volksregering. Het berustte op direct bestuur en vereiste daarom een hoge mate van burgerparticipatie. In Pericles’ beroemde woorden: ‘Want wij zijn de enigen die iemand die daaraan geen deel heeft, niet beschouwen als een werkeloos, maar als nutteloos iemand’.

Het democratische Athene herbergde 30.000 burgers – slaven, vrouwen en vreemdelingen vielen erbuiten. Belangrijkste politiek orgaan was de volksvergadering, de ekklèsia, die gemiddeld 40 keer per jaar bijeen kwam. Daarin hadden alle Atheense burgers het recht het woord te voeren (isègoria). Daarnaast waren op ieder moment 3200 burgers actief binnen roulerende functies, meestal via loting aangewezen. Roulatie diende als een van de ‘checks’ op mogelijk machtsmisbruik: het voorzitterschap van de ekklèsia rouleerde dagelijks, waardoor een op de vier Atheense burgers een dag in zijn leven ‘president’ was!

Toneel
Dit klinkt allemaal zeer verlicht, maar natuurlijk waren de Atheners net mensen. Wanneer ze weinig trek hadden in een routinematige volksvergadering, en de opkomst op de vergaderingslocatie de Pnyx dus tegenviel, werden staatsslaven ingezet om met een in rode verfstof gedrenkt touw het grote plein schoon te vegen. De daardoor veroorzaakte rode vlek was een teken van slecht burgerschap. Dit neemt niet weg dat politiek ieder deel van het Atheense leven doordrenkte. Een voorbeeld daarvan is het toneel, waarin democratie en beschaving werden samengebracht:

In het mythische gewaad van het treurspel blijven ze wel versluierd. Nooit wordt uitbundig de lof van de volksmacht gezongen. Zulke platte propaganda zou van slechte smaak getuigen. Het Atheense toneel blijft in zijn verwijzing naar de politieke actualiteit even ingehouden en tijdloos als de sculpturen van het Parthenon.

Griekse leefregels als ‘niets te veel’ (mèden agan) werden middels toneel bijgebracht. Voor zowel politieke activiteiten als het bijwonen van het beschavende toneel ontvingen de Atheners vergoedingen – zoals Van Hooff oppert misschien een idee voor onze tijd? Sowieso verwijst Van Hooff veel naar het heden en de recente geschiedenis. Zo geeft hij aan dat de Atheense democratie groot is geworden dankzij het imperialisme: via slavernij en uitbuiting verkregen welvaart bracht de burgers tijd voor de politiek. Is ons stabiele politieke systeem denkbaar zonder de historisch gegroeide en deels op uitbuiting gebaseerde welvaart?

Dèmokratia
Af en toe verrast Van Hooff met dergelijke scherpe uithalen. Maar wat dit boek vooral zo prettig maakt zijn de vele etymologische verwijzingen en, daarmee samenhangend, de vele momenten van verrassing – zo kende Athene tachtig feestdagen – of van herkenning bij in Athene ontstane en aan ons overgeleverde culturele elementen. Dit en meer maakt dit verfijnd geschreven boek zeer informatief, met bovendien steeds precies genoeg herhaling: gymnasiumleraar Van Hooff weet hoe te doceren.

Ten slotte maakt de auteur inzichtelijk hoe, toen de Atheense burgers zich steeds meer in de privésfeer terugtrokken, de bezorgde burgers de godin Dèmokratia invoerden, als vergeefse stoplap. Van Hoof trekt nog maar eens een analogie, nu met het huidige crisisgevoel en het daarom in Den Haag op te richten Huis voor democratie en rechtsstaat. Maar eigenlijk zouden mensen dit soort boeken moeten lezen.

Robert D. Kaplan – Moesson. De Indische Oceaan en de toekomstige wereldmachten

Robert D. Kaplan – Moesson. De Indische Oceaan en de toekomstige wereldmachten

Het toverwoord: handel

Oorspronkelijk verschenen 26-02-2011: http://www.8weekly.nl/artikel/9000/robert-d-kaplan-vert-margreet-de-boer-moesson-de-indische-oceaan-en-de-toekomstige-wereldmachten-het-toverwoord-handel.html

Gestaag zal een multipolaire orde de Amerikaanse hegemonie in de wereld vervangen. Robert D. Kaplan, befaamd journalist, voorspelt dat binnen die orde de Indische Oceaan een centrale plek zal innemen. InMoesson geeft hij een caleidoscopisch en op de geschiedenis gebaseerd beeld van de opmars van deze regio.

Aan de wereldkaart ontleende Kaplan zijn inspiratie. Dat lijkt in eerste instantie vreemd, aangezien de vooruitsnellende (communicatie)technologie de rol van geografie verkleint. Maar dat idee vecht Kaplan overtuigend aan: de toekomst van de wereld wordt bepaald door de samenkomsten van etniciteiten, bevolkingsdruk, terrorisme, grondstoffenvoorraden, milieurampen en handelskanalen. En dat alles is in toenemende mate te vinden langs de kusten van de Indische Oceaan, ‘die zich van de hoorn van Afrika, via het Arabisch schiereiland, de Iraanse hoogvlakte en het Indiase subcontinent helemaal tot aan Indonesië uitstrekt’. Daar woont eenderde van de wereldbevolking, bevindt zich zowel enorme economische groeipotentie als de gehele boog van de islam.

Grote gelijkmaker
De beslissende vraag is die naar wat de wereld van de Indische Oceaan zal bepalen: conflict of handel? Wordt het de laatste, dan zal Kaplans toekomstvoorspelling bewaarheid worden. Zoals veel van de in Moessonopgevoerde stemmen aangeven: ‘onze werkelijke geschiedenis staat geschreven in de moessonwind’. De moesson – van het Arabische ‘mausim’: seizoen – met zijn prachtige regelmaat, staat symbool voor de handel en daarmee voor de verdraagzaamheid die etnische verschillen overbrugt: ‘handel is de grote gelijkmaker tussen mensen en volkeren’.

Vroeger zorgden de moessonwinden voor de wind in de zeilen van de razendsnelle Arabische dhows, in de moderne tijd is de Indische Oceaan ‘de internationale verkeersader van de wereld’. De helft van de wereldhandelsvloot vaart bijvoorbeeld door de nauwe Straat van Malakka. De aan de handelsgroei gelieerde opkomst van de middenklassen geeft reden tot optimisme.

Orde
Maar Kaplans relaas richt zich ook op de aan de Indische Oceaan aanwezige culturen, allemaal in ieder geval schatplichtig aan de islam, het hindoeïsme of het boeddhisme. In gebieden waar de handel bloeit is de tolerantie groot en ontstaan er soms prachtige culturele mengvormen, maar op andere plekken dreigen weer nieuwe etnische conflicten. Kaplan presenteert de oorzaak hiervan eenvoudig zoals die is: ‘een al te grote onzekerheid over wat ook, is het begin van fanatisme’.

Een andere les van Kaplan – adviseur van meerdere Amerikaanse presidenten – is dat macht altijd beter is, zowel strategischer als menslievender, dan helemaal geen macht. Op dit gebied ziet hij veel nieuwe uitdagingen, zo kondigt Kaplan de politieke ineenstorting van het Midden-Oosten al aan. Wat betreft de stabiliteit kunnen supermachten Amerika en China, allebei azend op meer invloed in de Indische Oceaan, elkaar vinden. Reden ook waarom hij de Amerikanen aanmaant om meer aan klimaatbestrijding te doen (wat ook hun imago ten goede zal komen).

Kleurrijk
De reisbeschrijvingen borrelen over van kleur, soms waan je je zelfs even in Sindbads wereld. Wat ook helpt is dat Kaplan zijn relaas doorspekt met geschiedenis, interviews en literaire verwijzingen. Hij trekt veel inzichtelijke historische parallellen, en vooral dat maakt zijn boek een mooie en nuttige aanvulling op Mahbubani’s De eeuw van Azië (dat zich puur richt op de toekomstige economische kracht van Azië). Een fascinerend hoofdstuk is bijvoorbeeld gewijd aan de vrij onbekende handelsnatie Oman en diens Sultan Quaboos, een ‘zonderlinge, erudiete man’. Ook over India’s vele gezichten heeft Kaplan krachtige passages opgenomen, zoals de vergelijking tussen Lord Curzon, ‘onderkoning van India’ en literator Rabindranath Tagore, bedoeld om de harde geopolitieke koers die India nu al is ingeslagen, af te zetten tegen zijn bedachtzame schoonheid.

En soms gaan woorden over schoonheid en realpolitik samen op, zoals in Kaplans uitspraak: ‘echte staatslieden denken tragisch om tragedies te voorkomen’. Wat hij in Moesson neerlegt is een rijke toekomstschets, waarbij hij wel steeds voorzichtigheid inbouwt en aangeeft dat het ook anders kan uitpakken. Maar alle maatschappelijke factoren in ogenschouw genomen, is het hoogst waarschijnlijk dat de kaart van de Indische Oceaan bepalend zal zijn voor het aangezicht van de eenentwintigste eeuw.

Hans Achterhuis – De utopie van de vrije markt

Hebzucht is goed!

Oorspronkelijk verschenen 19-05-2010: http://www.8weekly.nl/artikel/8417/hans-achterhuis-de-utopie-van-de-vrije-markt-hebzucht-is-goed.html

De Wall Street-bankiers belichamen met hun hebzucht de hoogste deugdzaamheid. Gordon Gekko’s ‘Greed is good’ wordt zowel in Amerika als, in iets mindere mate, Europa helemaal niet ironisch opgevat; velen geloven werkelijk in dit neoliberale adagium. In De utopie van de vrije markt ontleedt utopie-expert Hans Achterhuis op toegankelijke wijze de aard en kwalen van het neoliberalisme.

Ook Achterhuis was deelgenoot van de wijdverbreide blindheid voor de utopische aspecten van het neoliberalisme. Iedereen accepteerde klakkeloos de toverformule van de intrinsiek harmonieuze vrije markt die overal efficiëntie en welvaart zou brengen. De oorzaak hiervan is dat iedere ideologie zichzelf presenteert als een onontkoombare en natuurlijke visie op de werkelijkheid. Bijna iedereen kijkt door een, in dit geval, neoliberale bril naar de werkelijkheid. Bovendien doet iedereen mee aan het neoliberale kapitalisme, waardoor het een objectief, door niemand bedacht proces lijkt te zijn. Zoals de commissie-De Wit stelde: iedereen is medeschuldig aan de huidige kredietcrisis – en daarmee is er geen hoofdschuldige.

De neoliberale Marx
Maar het neoliberalisme heeft wel degelijk een eigen Marx: Ayn Rand. In Europa totaal onbekend, maar niet in Amerika, getuige de verkoopcijfers van haar magnum opus Atlas shrugged (1957, vertaald als Atlas in staking) dat de afgelopen decennia alleen de Bijbel op de Amerikaanse bestsellerlijsten voor zich duldde. Achterhuis wil dat veranderen en wijdt daarom tientallen pagina’s aan de in Atlas shrugged ontvouwde utopie. Binnen Rands ‘Atlantis’ dient iedereen te handelen vanuit het eigen rationele eigenbelang; niets mag de hebzucht naar alsmaar meer in de weg staan. Het is een samenleving waarin behoefte, hulp en gemeenschappelijkheid verboden zijn. Dit neoliberalisme predikt ‘de utopie van de begeerte’. Ziet u deze hemel op aarde al voor u?

Vele Amerikanen, nog altijd, in ieder geval wel. Zij houden van de Atlassen uit de titel. Dat zijn vrije, geniale producenten die uit onvrede over toenemende staatsinterventie de samenleving verlaten, om ‘achter de bergen’ een nieuw Atlantis te ontwikkelen. In de jaren vijftig en zestig had Rand een eigen kring van geloofsgenoten gevormd onder wie zich, zo oordeelde zij, een paar van zulke Übermenschen bevonden. Een van hen was Alan Greenspan, de man die tot 2006 president van de Fed was (de Amerikaanse Federal Reserve Bank). Onder deze overtuigde neoliberaal konden de banken de risico’s nemen die hebben geleid tot de huidige kredietcrisis. Dit geeft een goed beeld van hoe ver de invloed van Rands neoliberalisme strekt.

Solidariteit
De utopie van de vrije markt staat bol van sterke argumentatie, mooie inzichten en koppelingen van beide aan zowel actuele (kranten)publicaties als oude denkers. Na de uiteenzetting van Rands utopie schetst Achterhuis een historisch en filosofisch overzicht van de inrichting van de menselijke economie. Dat levert beslissende, soms halfvergeten argumenten op tegen het neoliberalisme.

Hier is maar ruimte voor één voorbeeld: Émile Durkheims concept van ‘organische solidariteit’. Dit houdt in dat binnen de geïndividualiseerde moderne maatschappij door de arbeidsverdeling wel degelijk een sterke onderlinge verbondenheid bestaat. De intelligente bankier (zoals Rands Atlassen) krijgt alleen de ruimte veel geld te verdienen als anderen binnen de samenleving het vuilnis ophalen of de zorg regelen. Ieder individu is een orgaan binnen het grotere lichaam van de samenleving. Het neoliberalisme geeft hoog op van de vrijheid van het individu, maar vergeet dat die enkel in verbondenheid tot stand kan komen.

Nieuwe balans
Achterhuis’ De utopie van de vrije markt is een slimme, rücksichtslose analyse van de aard en opkomst van het neoliberalisme. Hij neemt de lezer bij de hand en leidt hem heel rustig, zonder morele vooroordelen, langs een wijd scala aan feiten en ideeën. De onvermijdelijke conclusie van dit belangwekkende betoog luidt: het neoliberalisme is onze samenleving vergaand aan het beschadigen. De oplossing? Een nieuwe balans tussen vrije markt, burgermaatschappij en staat.

Philipp Blom – Het verdorven genootschap

De gedurfde denker Diderot

Oorspronkelijk verschenen 08-12-2010: http://www.8weekly.nl/artikel/8835/philipp-blom-vert-pon-ruiter-het-verdorven-genootschap-de-gedurfde-denker-diderot.html

Waarom hebben Voltaire en Rousseau monumentale graven in het Panthéon, en liggen Holbach en Diderot in het onbeduidende Parijse kerkje Saint-Roch? Nee, niet omdat de eerste twee per se meer belangwekkende dingen hadden te zeggen, maar simpelweg omdat zij de ideeëncompetitie voor het nageslacht hebben gewonnen. Om het een en ander recht te trekken schreef Philipp Blom Het verdorven genootschap.

Het grote publiek kent Philipp Blom van De duizelingwekkende jaren. Europa 1900 – 1914. Naast het fin de siècle heeft deze historicus ook passie voor de achttiende-eeuwse Franse denkers, en dan met name voor baron Paul-Henri Thiry d’Holbach (1723-1789) en Denis Diderot (1713-1784). Het verdorven genootschap draait om deze twee denkers, de eerste totaal vergeten, de tweede altijd even genoemd als encyclopedist, soms als schrijver, nooit als filosoof. Zij waren domweg hun tijd te ver vooruit. Toch was Holbachs salon – in Rue des Moulins 10, vlakbij het Louvre – tussen 1750 en 1775 de beroemdste van Parijs. Hume, Franklin en Adam Smith maakten daar veelvuldig hun opwachting. De salon was de broedplaats voor de atheïstische, pragmatische denkers, ‘de vergeten radicalen van de Verlichting’.

Ideeënstrijd
Blom stipt in dit boek een hardnekkige kwaal van de westerse maatschappij aan: nog steeds valt in maatschappelijke tendensen het theologische denken, en daarmee een gebrek aan verlichting, te herkennen. Neem het wijdverbreide streven naar het onbereikbare perfecte lichaam, de steeds weer terugkerende angst voor de Apocalyps, of Hollywoods weergave van expliciet geweld, maar nooit van seks. Het was misschien anders geweest wanneer niet Voltaire en Rousseau maar Holbach en Diderot als belangrijkste verlichtingsdenkers de geschiedenisboekjes waren ingegaan.

Maar dat gebeurde niet, want ‘hun laatste slag verloren ze’. Enerzijds was het de cynicus Voltaire die, via effectief reputatiemanagement, al bij leven ervoor wist te zorgen dat hij goede kans maakte om uit te groeien tot hét verlichtingssymbool. Anderzijds was het Rousseau, die dankzij zijn kind en vrijheid verheerlijkende, paradoxaal genoeg half paternalistische, maatschappijfilosofie perfecte uitgangspunten bood voor zowel de Romantiek als de in staatsterreur uitmondende Franse Revolutie.

Durf te weten
Maar nu over de ware helden van Bloms boek: denker en salonhouder Holbach schreef clandestiene boeken zoals Le Christianisme dévoilé, waarin hij, gebruikmakend van rede en natuurfilosofie, zeer systematisch de theologie ontwrichtte. Over zijn persoonlijke leven is helaas minder bekend. Blom beschrijft Diderots persoonlijkheid daarentegen dankbaar. Uit deze beschrijving rijst het beeld van een innemende man, befaamd om zijn gedurfde, geestrijke denken, schrijven en debatteren.

In tegenstelling tot Voltaire, die vreesde voor de moraal in een godloze wereld, en het genie Rousseau, wiens persoonlijkheid de uitkomsten van zijn filosofie bepaalde, leefde Diderot Horatius’ aansporing ‘durf te weten’ ten volle na. Samen met Holbach en salonvrienden had hij een missie: de menselijke wereld ontdoen van alle religie en hypocrisie, om vervolgens optimistisch en zonder schuldbesef te leven in het verlichte besef dat de materiële wereld het enige bestaande is.

Grote mannen
Sommige gevolgtrekkingen die Blom maakt in Het verdorven genootschap zijn, door lacunes in het bronnenmateriaal, slecht onderbouwd. En daarnaast vervalt hij wel erg vaak in herhalingen: dat Holbach een voortreffelijke wijnkelder heeft noemt hij minstens zes keer. Hij schrijft soepel over de twee grote vergeten mannen van de Verlichting en komt met een paar verrassende feiten over het denken van Holbach en Diderot. Jammer dat Bloms stijl soms net te populair is ingericht.

Beiden stelden dat de hartstocht uiteindelijk het primaat over de rede heeft. Zoals Diderot in een iets andere context zei: ‘er hangt een stukje testikel onder aan onze meest verheven gevoelens’. Het is niet toevallig dat Nietzsche een grote bewonderaar was: ‘Voltaire was de laatste grote geest van het oude Frankrijk, Diderot de eerste grote geest van het nieuwe.’ Een grote geest was het, nu nog de erkenning.

 

David van Reybrouck – Congo. Een geschiedenis

Prachtige geschiedenis

Oorspronkelijk verschenen 27-08-2010: http://www.8weekly.nl/artikel/8612/david-van-reybrouck-congo-een-geschiedenis-prachtige-geschiedenis.html

In 2003 zocht cultuurhistoricus, archeoloog en romanschrijver David van Reybrouck naar een boek over de moderne geschiedenis van Congo. Dat bleek niet te bestaan, waarop hij besloot het zelf te gaan schrijven. Het resultaat, Congo. Een geschiedenis, is reeds dertigduizend maal verkocht en wordt alom bejubeld. En dat is absoluut terecht.

Een door een Belg geschreven boek over de geschiedenis van Congo, de voormalige Belgische kolonie, kan niet anders dan een eurocentrisch perspectief hanteren: zowel door de Europese blik van de schrijver, als door het bijna volledige gebrek aan geschreven Congolese bronnen. Van Reybrouck was zich van deze moeilijkheid bewust, maar heeft het op knappe wijze weten af te zwakken door in zijn hele verhaal interviews met contemporaine Congolezen te verwerken.

Kolonisatie – onafhankelijkheid
Mede dankzij de interviews kleurt de microgeschiedenis dit boek: Congolese mijnwerkers, handelaren, politici, rebellenleiders en kindsoldaten verwoorden de speciale schoonheid en gruwel van hun land. De wonderlijkste persoon die Van Reybrouck sprak is zonder twijfel Etienne Nkasi (de man die op de omslag van het boek staat). Het interview met hem begon als volgt:

 

De werken in zijn streek begonnen in 1895. ‘Ik was toen 12, 15 jaar oud,’ zei hij.
‘Papa Nkasi…’
‘Oui?’ Telkens als ik hem aansprak, keek hij enigszins verstrooid op, als was hij vergeten dat hij bezoek had.

Van Reybrouck stelt vast dat Nkasi’s herinneringen aan de jaren 1890 allemaal feitelijk correct zijn: met eigen ogen heeft hij nog de medewerkers van Stanley (de beroemde ontdekkingsreiziger die dokter Livingstone in de jungle terugvond) gezien.

Stanley zette missieposten op in dienst van de Belgische koning Leopold II, die vanaf 1885 Congo tot zijn privé-bezit mocht rekenen. Na wanbeheer nam de Belgische staat het land in 1908 van hem over. Na de Tweede Wereldoorlog groeide het verzet tegen het paternalistische kolonialisme gestaag. Toch kwam de onafhankelijkheid in 1960 plotseling. Zonder gedegen voorbereiding was Congo ineens een onafhankelijke democratische staat. Tot 1965 kende Congo zes verschillende regeringsleiders, waarna de dictator Mobutu het land tot 1997 in een ijzeren, en op alle gebieden desastreuze greep zou houden. Eerst Kabila père en later Kabila fils (de huidige president) volgden hem op, maar geen van beiden wist de sinds 1994 gaande, chaotische burgeroorlog te stoppen. Naar schatting zijn er door directe of indirecte gevolgen van de Congolese Burgeroorlog inmiddels 5,4 miljoen mensen gestorven.

Bijzonder land
Congo is een bijzonder land. Het wordt ook wel aangeduid als ‘het geologische schandaal’, omdat het vele bijzondere grondstoffen bezit, waaronder uranium, kobalt en coltan. De eerste twee zijn essentieel voor de productie van de atoombom, de derde is dat voor elektronica van gsm tot laptop. Een zwakke staat in combinatie met een overvloed aan grondstoffen is in de wereldgeschiedenis altijd een zeker recept voor binnenlandse ellende gebleken; helaas ook in het geval van Congo, waar buitenlandse mogendheden van de grondstoffen profiteerden en het land zelf er enkel corruptie aan overhield.

Maar de Congolese geschiedenis heeft ook vrolijkere kanten. Het is het land waar de ‘rumble in the jungle’ werd georganiseerd, de beroemde bokswedstrijd tussen Mohammed Ali en George Foreman, die het land maandenlang in zijn ban hield. En het is het land van de muziek, van de ‘Indépendance cha cha’ tot de Congolese rumba.

Het ideale geschiedenisboek
Congo. Een geschiedenis benadert het niveau van het ideale geschiedenisboek: het is spannend, van hoge literaire kwaliteit, historisch accuraat en Van Reybrouck onthoudt zich van gemakkelijke morele oordelen. Het boek heeft een duidelijke structuur waarin ieder hoofdstuk ongeveer een decennium beslaat, maar daarbinnen schiet Van Reybrouck in de chronologie heen en weer (in zijn eigen woorden: ‘Uitzoomen. Wegtrekken. Opnieuw kadreren. Nieuwe focus.’). Hiermee bezigt hij niet alleen beeldende en verrassende geschiedkunde en journalistiek, maar weet hij ook op heldere wijze historische oorzaak en gevolg te verbinden en te verduidelijken. Inderdaad doet zijn boek soms denken aan een prachtig gefilmde historische documentaire, compleet met ‘talking heads’, couleur locale en beelden van de stand van Congo anno 2010.

Helleke van den Braber en Jan Gielkens (red.) – In 1934

Zowel de Jantjes als de smalle mensch

oorspronkelijk verschenen 02-07-2010: http://www.8weekly.nl/artikel/8521/helleke-van-den-braber-en-jan-gielkens-red-in-1934-zowel-de-jantjes-als-de-smalle-mensch.html

Het jaar 1934 werd door onzekerheid gekenmerkt: de economische crisis woedde en in Duitsland was Hitler net aan de macht gekomen. Hoe gingen de Nederlandse intellectuelen, kunstenaars en schrijvers om met de internationale politieke en culturele situatie? In In 1934 wordt aan de hand van 42 episodes beschreven hoe de Nederlandse cultuur zich verhield tot het internationale klimaat.

Er is in deze ambitieuze bundel voor het jaar 1934 gekozen omdat het een relatief ‘neutraal jaar’ was. Het werd niet bepaald door bijvoorbeeld de ineenstorting van Wall Street of de machtsovername van Adolf Hitler, maar wel door de daaruit voortvloeiende spanningen. Tientallen cultuuronderzoekers schreven artikelen voorIn 1934. Nederlandse cultuur in internationale context. Onder redactie van Helleke van den Braber en Jan Gielkens werden die, grofweg, onderverdeeld in artikelen die gaan over de internationale relaties van zowel culturele bemiddelingsinstanties als kunstenaars, en de invloed en receptie in Nederland van internationale ideeën en werken. Over de invloed van Nederlandse cultuur in het buitenland zijn de redacteuren kort: Nederland was toch vooral een cultureel importland.

Europeesche Peil
Bij lezing van alle artikelen na elkaar wordt al snel een onderlinge samenhang duidelijk. In zowel de Nederlandse theaterwereld, de filmindustrie als de literatuur was er bijvoorbeeld een debat gaande over de vraag of Nederland zich bij de eigen, regionale producten moet houden of dat het zich meer moest richten op Europese standaarden en allure. In de literaire wereld werd (net als tegenwoordig) het zogeheten provincialisme-internationalismedebat gevoerd en in de Nederlandse theaterwereld maakte men zich vooral zorgen over de banen die werden ingepikt door de vele Duitse exilschrijvers en -toneelgezelschappen. Binnen de Nederlandse filmindustrie werd er zelfs even van gedroomd dat de Nederlandse producten de internationale standaard zouden bepalen. Toen de Nederlandse film De Jantjesuitgroeide tot hét bioscoopsucces van 1934, riep Abram Tuschinksi uit dat ‘we niet langer met lede ogen naar Hollywood hoeven te kijken maar dat Hollywood naar ons moet kijken’.

De twee beroemde intellectuelen Edgar du Perron en Menno ter Braak uitten veelvuldig hun mening over het gebrek aan ‘Europeesche Peil’ van de Nederlandse letteren. Opvallend is dat ieder artikel in deze bundel of Du Perron, ofwel Ter Braak aan het woord laat. Het zijn de twee grote Nederlandse intellectuelen van het jaar 1934. Beiden zijn ook zeer geëngageerd en discussiëren met name over hoe het oprukkende fascisme tegen te gaan, zoals ze dat verwoord hebben in hun individualistische concepten ‘de smalle mensch’ en de ‘politicus zonder partij’. Over dat individualisme schreef Du Perron aan Ter Braak:

Ik liep mee in de communistentroep op de stakingsdag. Te lang en te vervelend om te vertellen. Eén daverend gevoel: je n’en suis pas! Het gaat niet om ‘partijkiezen’ voor mij, dat is duidelijk; maar om me te verdedigen tegen alles wat collectivistische dictatuur is.

Rijk beeld
In verschillende artikelen – over de arrestatie van de antifascistische Duitse schrijver Heinz Liepmann of over de cabaretgroep ‘Die Pfeffermühle’ van Erika Mann – wordt vermeld hoe de Nederlandse overheid alles verbood dat ‘het bevriende staatshoofd’ Hitler ook maar enigszins tegen de borst zou kunnen stuiten. Uit zulke anekdotes rijst het beeld op van Nederland als een bangig en navelstarend landje. Wel zijn er de eenlingen die de laffe middelmaat ontstijgen; naast de twee bovengenoemden ook ‘einzelgängers’ als bijvoorbeeld Slauerhoff of M.C. Escher.

Naast dat de bundel In 1934. Nederlandse cultuur in internationale context een degelijk overzicht biedt van de Nederlandse cultuur in de jaren dertig, herbergt het werk vele verrassende feiten. Bovendien bevat het rode draden (waaronder fascisme, exil, cultuurbemiddeling), waardoor de lezer de artikelen over een onderwerp die hem interesseren eenvoudig kan opzoeken. Alle debatten en kleine bekrompenheden bij elkaar genomen lijkt het Nederland van 1934 eigenlijk heel veel op dat van tegenwoordig.