De kakofonie Europa

recensie: David Marsh – Europa’s Impasse (vert. Patty Adelaar) / Jonathan Holslag – De kracht van het paradijs

(Oorspronkelijk verschenen 19-05-2014: http://www.8weekly.nl/artikel/11553/david-marsh-europa-s-impasse-vert-patty-adelaar-jonathan-holslag-de-kracht-van-het-paradijs-de-kakofonie-europa.html)

Terwijl de geschiedenis toch niet definitief afgesloten blijkt – zie de Arabische wereld, zie Rusland, zie de verschillende economische crises – hebben vanaf 22 t/m 25 mei de Europese Verkiezingen plaats. Een krachtig en vooral uniform EU-geluid is even gewenst als ver weg. Wat aan te vangen met de kakofonie Europa?

Deze kardinale vraag wordt natuurlijk behandeld in talloze boeken. Van twee daarvan hier een bespreking. De gedeelde kernvraag: kan Europa uit deze impasse geraken? Het eerste boek, van David Marsh, geeft hierop een pessimistisch antwoord. Daarentegen presenteert Jonathan Holslag in het andere boek juist een ambitieuze en hoopvolle visie op de toekomst van de Europese Unie.

De balans is zoek
Europa’s impasse is de al veelzeggende titel van het pamflet van David Marsh, een bekend financieel specialist en publicist. Marsh hanteert een beperkter perspectief dan Holslag. Hij richt zich puur op het financieel-monetaire project en op de wortel van de huidige schuldencrisis: de scheve verhouding tussen enerzijds de exporterende Noord-Europese landen en anderzijds de Zuid-Europese (schulden)landen die juist een tekort op de handelsbalans vertonen.

Marsh noemt de oplossing voor het probleem tegelijkertijd simpel en onhaalbaar: de EU dient voorzien te worden van een eigen Europees ministerie voor financiën, een eigen Europese schatkist – inclusief eigen belastingheffing – en een krachtigere, meer onafhankelijke Europese Centrale Bank. Dit zou op korte termijn gepaard moeten gaan met zowel een versoepeling van het Europabrede bezuinigingsbeleid, met een vergemeenschappelijking van de schulden van landen via de zogeheten Eurobonds als met een gecontroleerde inflatiestijging.

Hiertegen is natuurlijk het al te bekende en onoverkomelijk lijkende bezwaar dat veel van de (noordelijke) landen niet tot een dergelijke soevereiniteitsoverdracht respectievelijk kostenpost bereid zijn. In theorie is het hooguit mogelijk dat een krachtig leiderschap een doorbraak forceert. Vooralsnog blijft ook die hoop ijdel, omdat het aangewezen land daarvoor – Duitsland – de macht niet neemt: ‘Er zit een gat in het hart van de munt. Niemand is de baas.’ Weinig verrassend concludeert Marsh zodoende dat de monetaire crisis zich nog wel eens decennia voort zou kunnen slepen.

De laatste mens
Deze schijnbare uitzichtloosheid dreigt moedeloos te maken. Maar gelukkig zijn er ook spannendere perspectieven op de Europese Unie mogelijk. Om de sprong te maken van Marsh gedegen maar saaie betoog naar het veel gedurfdere pleidooi van Jonathan Holslag, is een opmerking van Marsh in een NRC-interview (11-04-’14) bruikbaar. Daarin vult hij bovenstaande waarnemingen aan: ‘En de Duitsers willen die macht ook helemaal niet. Die willen rustig leven, exporteren en ’s avonds tv-kijken.’

Hij portretteert hier de gezapige West-Europese tv-kijker als Fukuyama’s aan Nietzsche ontleende ‘laatste mens’. Deze onbedreigde mens leeft op het moment dat de geschiedenis ten einde is. Hij is een waardenrelativist die geen eerzucht meer kent en langzaam verwekelijkt door alle gemak en welvaart waarin hij zich laat zakken. En waarom zou hij ook niet? Want met de geschiedenis ten einde is er immers geen enkele reden om iets anders te doen dan rustig te leven en zich wat te amuseren.

Houdt dit beeld even vast, want het zal nauw blijken aan te sluiten op het betoog van Jonathan Holslag. Holslag (1981) is docent internationale politiek aan de Verenigde Universiteit Brussel. Anders dan Marsh praat Holslag niet over afzonderlijke Europese landen, maar even volhardend als bravourevol over een monolithisch ‘Europa’ – alsof het continent al de eenheid heeft bereikt die hij vurig wenst – dat hij vervolgens afzet tegen de andere mondiale machtsblokken.

In de zeshonderd pagina’s van zijn net iets te overvloedige De kracht van het paradijs ontvouwt Holslag een in essentie tweeledige stelling over de Europese Unie. Het eerste deel hiervan is helder: Europa moet wel verder integreren. Dit is noodzakelijk als gevolg van de terugkeer van de bedreiging van zowel onze welvaart als de (weliswaar minder directe) militaire dreiging vanuit Rusland. Eigenlijk stelt hij: de redding van Europa ligt precies in de terugkeer van deze bedreigingen, want deze kunnen de EU en haar gezapige tv-kijkende burgers wakker doen schrikken.

Over de redding van Europa
Terecht diagnosticeert hij in Vlaams-vlezige taal: ‘In de nieuwe mondiale orde lijkt Europa op een pedante postmodernistische vuurtoren en wordt de klif waarop hij is gebouwd langzaam van onderen weggevreten door de ruwe zee.’ Oftewel, nu onze welvaart onder druk staat en bijvoorbeeld de Aziatische landen hun deel opeisen, is het gewoonweg niet te vermijden dat Europa zijn positie zo krachtig mogelijk maakt.

Vervolgens draagt hij vele sterke argumenten aan waarom de krachtigste positie die van een economisch en militair verenigd Europa is. Want als Europa niet als een eenheid opereert, dan spelen de andere grootmachten de Europese landen gemakkelijk tegen elkaar uit. Dit gebeurt maar al te vaak: zie recent de bilaterale handelsafspraken die de Chinese president Xi Jinping in de schaduw van de Haagse nucleaire top maakte. Of zie hoe momenteel Europese landen aarzelen met sancties tegen Rusland uit bezorgdheid over hun eigen handelsbelangen. Daarbij is niet alleen economische, maar ook een in hoge mate geïntegreerde militaire macht van cruciaal belang om één duidelijker Europees beleid uit te kunnen oefenen. Alleen zo kan Europa de onvermijdbare concurrentiestrijd om welvaart en macht met China, de Verenigde Staten, Rusland en India (etc.) aanvatten. Vergeet ook niet dat de omvang van de totale Europese economie nog altijd die van de Verenigde Staten en China overtreft.

Bewonderenswaardig Europa
In feite zegt Holslag: er is geen alternatief. Maar hier stopt Holslag niet, zoals de titel van zijn boek verraadt. Hij probeert dat nog verder geïntegreerde Europa te verbinden aan het zo ontbeerde grootse verhaal. Het ene moment slaagt hij hier beter in dan het volgende. Zoals iedere politicologiestudent wel eens heeft gedaan, pleit hij wat al te gratuit voor een nieuw engagement van de Europese burger, voor een hernieuwde publieke geest met extra aandacht voor onderwijs, kunst, het creatieve ambacht, innovatie en een meer dynamisch en verrijkend arbeidsleven. Veel concreter en dus overtuigender wordt hij daarentegen als hij uiteenzet hoe een gezamenlijk Europees leger kan worden gevormd.

Holslag negeert de andere praktische punten (de praktische punten van Marsh). Zijn stelling is simpelweg: Europa moet wel – en dus moet het ook kunnen. Misschien werkt dit ook wel zo. Om Holslag nog wat te steunen: tegen de EU-cynici, bevreesd voor het behoud van de eigen identiteit, kan ingebracht worden dat Holslag helemaal niet pleit voor culturele integratie. Laat de Spanjaarden alsjeblieft stierenvechten en de Friezen fierljeppen. Daarbij komt dat Europa’s macht en haar de afgelopen jaren wat verkwanselde speciale prestige juist liggen in de kracht van haar liberale waarden én van ‘de eenheid in diversiteit’. In het onvolprezen Duitse tijdschrift Cicero stonden deze maand tien redenen waarom het Europese project toe te juichen. Christoph Stölzl zei het zo: ‘Elementar ist die Polyfonie der Kommunikation (…) Die europaïscher Seele ist vielsprachtig, und sie fühlt und erlebt sich selbst so.’ Van Europese ‘Gleichmacherei’ kan dus geen sprake zijn. Juist niet, want of Europa is veelzijdig, of zij is Europa niet meer.

Op deze basis pleit Holslag voor een nieuwe, voorzichtige Europese wil tot macht. Macht in dienst van zowel het liberaal-democratische ideaal als van de welvaart. Een macht die gestut wordt op haar weelderig uitwaaierende beschaving – en dan is hier de Europese hoogcultuur nog buiten beschouwing gebleven! – en gesteund wordt door burgers die bereid zijn voor dat veelzijdige Europa te geven en te nemen. En om zo bij te dragen aan een Europa dat voorop loopt op het gebied van liberale waarden, van milieu-oplossingen en van economische innovatie. Natuurlijk is dit een droombeeld van een ver Europa – maar ach, zonder zo’n droombeeld gaat het niet. Om af te sluiten met een retorisch verzoek: als loutere macht het wint in de jungle van de internationale statenwereld, laat zich daar dan alsjeblieft ook een geïntegreerd en dus machtig Europa in mengen.

John Gray, SPUI25-lezing ‘Mythe en fictie in de hedendaagse politiek’

John Gray, SPUI25-lezing ‘Mythe en fictie in de hedendaagse politiek’

History as usual

Oorspronkelijk verschenen 30-09-2012: http://www.8weekly.nl/artikel/10249/john-gray-spui25-lezing-mythe-en-fictie-in-de-hedendaagse-politiek-history-as-usual.html

Al jarenlang hamert politiek filosoof John Gray onaflatend op het gevaar van de alomtegenwoordige vooruitgangsmythe. Weliswaar sijpelt momenteel het geloof weg in de permanente houdbaarheid van economische groei, maar nog altijd gaat iedereen ervan uit dat oorlogen afnemen en dat collectieve kwaadaardigheid van eerder en elders is.

In de zesde SPUI25-lezing benadrukt de realistische profeet Gray, wiens gelijk telkens weer door de actualiteit wordt onderschreven, dat deze aannamen worden gelogenstraft door de ervaringswijsheid. Alvorens Gray dit, en meer, mag verkondigen, besteden Marita Mathijsen en Louise Gunning, collegevoorzitter van de UvA – alles complimenterend maar niets zeggend, zoals collegevoorzitters plachten te doen – aandacht aan het begin van de lustrummaand van SPUI25. Dit succesvolle instituut, dat erin slaagt om kunst en wetenschap te verbinden en een centrum voor vruchtbare polemiek te vormen, bestaat deze maand namelijk vijf jaar. Tot en met half oktober is het programma nog meer dan anders gevuld met indrukwekkende namen, zowel in sprekers als besprokenen (zie www.spui25.nl).

A return to normalcy
Goed, genoeg (gemeende) pluimen uitgedeeld. Waar het werkelijk om gaat is de boodschap van John Gray, een van de grootste hedendaagse publieke intellectuelen, de auteur van Black Mass (2007), Strawdogs (2003) en het meest recent The Immortalization Commission (2011). Hij spreekt in de aula van de Lutherse Kerk op het Spui.

Onder het sfeerbepalende gewelf trapt Gray af met het kastijden van de fictie ‘Europa’. Bon ton natuurlijk, in ieder geval sinds de eurocrisis, maar Gray roept dit al jaren. Sowieso is hij een woestijnprofeet, wiens vooruitziende stellingen telkens ongehoord blijven. Althans, ongehoord door ‘de machthebbers’, om vervolgens door de voortsnellende realiteit te worden bewaarheid.

Vanzelfsprekend vindt hij de oorspronkelijke bedoeling van het Europese project, het ‘nooit meer oorlog’, niet alleen nobel, maar ook verstandig. Na enkele decennia nam echter het nobele, het ideaal, de overhand en verwerd het tot geloofsartikel. Dit is het stramien dat Gray aanklaagt, en dat wordt verwoord door Bas Heijne in het vraaggesprek na afloop. Het haalbare ideaal ontwikkelt zich tot een absoluut idealisme, dat almaar blinder maakt voor de realiteit. Dit aldus vertroebelde perspectief baarde vervolgens de gezamenlijke munt en het krampachtige streven naar politieke eenwording. Alsook, dankzij de onvermijdelijke gebreken daarvan, de huidige crisis.

Wat te doen, zeker nu, op het moment dat niet alleen Gray maar ook de geschiedenis hierop wijst? Hij observeert ‘a return to normalcy’. Hieronder schaart hij zowel de ‘terugkeer’ van de economische crisis als de toxische politiek. Toch, stelt Gray, houden nog velen vast aan de gevaarlijke fictie Europa. Die mensen zijn ervan overtuigd dat Joschka Fischer gelijk heeft als hij zegt dat iedere crisis de Europese Unie weer verder zal brengen, zal aanzetten tot de nodige nieuwe hervormingen en tot verdere inkleuring van het institutionele kader. Dit noemt Gray, gegeven de grote nationale verschillen, onmogelijk.

Onder het plaveisel…
De centrale these van Gray, zowel van zijn lezing als van zijn gehele werk, is dat de mens geen werkelijke morele of ethische vooruitgang maakt, en dat de utopismen die anders beweren gevaarlijk zijn. In tegenstelling tot de ethiek is de verworven wetenschappelijke en technologische kennis cumulatief: ‘Zelfs als alle wetenschappers nu zouden sterven aan influenza, zouden de volgende generaties hoogstwaarschijnlijk die kennis behouden.’ Het beslissende punt is dat ‘human animals are unique in its capacity to grow knowledge, but also unique in its incapacity to learn from knowledge’. Ondanks alle opgedane ervaringen, de bibliotheken vol gecatalogiseerde ellende en daaruit gedestilleerde wijsheden, evolueren wij arme tekortschietende wezens niet wezenlijk.

De over eeuwen opgebouwde instituties die de maatschappelijke vooruitgang kenmerken – welvaartsstaat, tolerantie, slavernijverbod et cetera – kunnen ‘in the blink of an eye’ zijn weggevaagd, ineengestort. Samengevat: onder het plaveisel de natuurstaat, de chaos.

Gray’s overtuigende en dus verontrustende empirische bewijs hiervoor is de door de Verenigde Staten, ’s werelds grootste liberale democratie, gesanctioneerde marteling van nog geen tien jaar geleden. Decennialang was marteling getaboeïseerd, werd het als dusdanig kwaadaardig gezien dat er geen discussie over mogelijk noch nodig was. Maar wie in pakweg 2000 had voorspeld dat binnen vijf jaar een Amerikaanse president marteling zou verdedigen, zou voor een apocalyptische nonsens pratende malloot zijn uitgemaakt. (Raad eens wie een van die malloten was – zie Gray’s vóór Abu Ghraib in de New Statesman gepubliceerde ‘Torture: a modest proposal’).

Zo rijgt John Gray in een prettige trant, kalm maar nadrukkelijk, zijn stellingen aaneen. Gekleed in een Burberry-jasje en dito stropdas is hij de ware Britse intellectueel: hij springt in zijn betoog anekdotisch heen en weer, verwijst naar Joseph Conrad, verluchtigt via het oproepen van een Monty Python-fragment, citeert Keynes en noemt Bertrand Russel ‘Bertie’.

Mythmaking animals
En alles stut die ene these: ‘Progress in politics and morals is a myth.’ Maar voor ons mensen zijn mythen en hun betekenisgevingen onontbeerlijk; wij zijn ‘mythmaking animals’. De vooruitgangsmythe van de afgelopen vijftig jaar was nuttig – ze rekte ‘het mogelijke’ op. Zo bleken de onverwezenlijkbaar geachte mensenrechten deels te verwezenlijken – maar haar oogkleppen werken belemmerend en gevaarlijk nu we op een stagnatiemoment zijn aangekomen. Anderzijds is de mythe en de overtuiging dat de maatschappij enigszins op de rails blijft voor ons van onverminderd groot belang: hoe anders een huis te kopen, een kind groot te brengen, je leven te plannen? Gray erkent dit.

En hier, ik waarschuw maar even, moet u dus in een spagaat. Een vooruitgangsgeloof is onvermijdelijk, maar de keerzijde ervan is gevaarlijk, omdat we simpelweg niet voorbereid zijn als het misgaat (en dat zal het gaan, vroeger of later). De oplossing die Gray aandraagt is onbevredigend – al blijft het de vraag of het mogelijk is iets beters te bedenken. Hij wenst ‘een beetje meer scepticisme’ en de ‘privatisering van de mythe’. We dienen te beseffen dat ‘human beings are somehow inwardly radically flawed’. Uit deze realiteitszin moeten vervolgens nieuwe ideeën voortkomen. En vergeet ook niet, onderwijst Gray: politiek is het vinden van tijdelijke oplossingen voor permanente problemen.

Einde. Alweer.
Terugkerend op de beginstelling: langzaamaan raken we vertrouwd met het idee dat onze welvaart een beetje – toch zeker niet meer dan dat…? – zal afnemen. In ieder geval nooit meer oorlog, toch? Bij het merendeel van de mensen proef je inderdaad de, vaak onbewuste, gedachte: we weten nu wel beter dan in 1914-1945. Gniffelend bezien we de foto’s van de Griekse fascistische partij Gouden Dageraad. Terwijl we zo onze gemoedsrust bewaren, vergeten we dat deze ontwikkeling grofweg eenzelfde loop volgt – natuurlijk: in een onvergelijkbare tijd – als wat er gebeurde in Duitsland 1930. Ter verduidelijking: Gray profeteert geen apocalyps, geen nieuw nazisme. Hij stelt alleen dat de mens niet leert, dat we (stiekem) denken dat hij dit wel doet, en dat deze verblindende gedachte gevaarlijk is.

De afgelopen decennia waren, voor het westen althans, abnormaal. De geschiedenis was er bevroren. Gray: ‘What I’m predicting is history as usual.’ Om vele redenen is het dan ook passend af te sluiten met een verwijzing van Gray naar Samuel Beckett. Deze eindigde een van zijn romans als volgt: ‘The end. Again.’