Amerikanen dromen struisvogeldromen

Oorspronkelijk verschenen 08-11-2012: http://defusie.net/amerikanen-dromen-struisvogeldromen/

Wat is conservatisme in Amerika?

Bijna de helft van de Amerikaanse stemmers verkoos de Republikeinse kapitalist Mitt Romney als president boven de weldenkende en sociaalvoelende Democraat Barack Obama. Vraag: hoe kan dat? In een derde deel van een conservatief drieluik wijst historicus en politicoloog Alexander van Kesteren in de richting van een antwoord. Dit schuilt namelijk in het fascinerende Amerikaans-conservatieve discours: over de vervorming van the American dream.

Ter bekrachtiging van de raadselachtige Republikeinse populariteit voldoen twee snelle blikken op de Amerikaanse sociaal-economische werkelijkheid. Ten eerste, waar president Obama bezig is de economische ongelijkheid terug te dringen, bepleitte Romney de ongelijkheidvergrotende ongehinderde marktwerking.

Dit terwijl – het kan niet vaak genoeg benadrukt worden – de Amerikaanse ongelijkheid de afgelopen 40 jaar al zo sterk is toegenomen. Niet toevallig vanaf het moment dat de conservatieven politieke macht begonnen te verwerven. Eerst enkele cijfers, waarna hieronder meer gesuikerde culturele argumenten volgen. De onderstaande tabel, afkomstig van The Washington Post, bevat de veranderingen over de periode 1970-2008 in het reële inkomen: de rijkste 0,1% is er 385% (!) op vooruitgegaan, de onderste 90% niets.

 

De kloof tussen het gemiddelde inkomen in de ‘top 5-10%’ en de onderste 90% geeft aan dat de Amerikaanse middenklasse gestaag verdwijnt. Buitendien maken andere bronnen duidelijk dat de sociale mobiliteit de laatste decennia drastisch is afgenomen. Onvermijdelijke conclusie: de Amerikaanse dromen komen niet meer uit; zij gaan niet meer van ‘rags to riches’. Desondanks heeft ongeveer de helft van die onderste 90% – waaronder een deel van Romney’s 47% ‘verliezers’! – vol overtuiging Republikeins gestemd, waarmee zij er in principe voor kozen de miljonairs verder te verrijken en zichzelf te benadelen. De Amerikanen dromen struisvogeldromen.

De hiermee opgeworpen vraag – waarom stemt half Amerika lijnrecht in tegen haar eigen economisch belang? – wordt in een terecht vermaard boek uit 2004 door Thomas Frank in de titel hergeformuleerd: What’s the matter with Kansas? Zijn ondertitel wijst richting het antwoord: How conservatives won the heart of America. Spitsvondig beschrijft Frank hoe het armlastige en vóór 1964 overwegend democratische Kansas, het geografische hart van Amerika, verwerd tot een ultraconservatieve staat.

De transformatie van Kansas loopt synchroon aan, en staat bij Frank symbool voor, de bredere opkomst van het conservatisme. Het is het verhaal van een tweespalt. Van een nieuwe draai aan het al langer bestaande, polyinterpretabele idee dat Amerika uit twee naties bestaat. In de Amerikaanse collectieve zelfperceptie kreeg het idee van de twee naties een nieuwe inhoud in de sixties en werd het verankerd ten tijde van Nixons presidentschap. De essentie ervan is dat er twee ‘soorten Amerikanen’ zijn, conservatieven en progressieven. In de kenmerkende conservatieve voorstelling van zaken is het een tegenstelling tussen de veelal christelijke, patriottische en ‘hardwerkende’ middle Americans, de NASCAR-fans, de zo stille meerderheid die telkens wordt overstemd door deze ontwortelde intellectuelen, deze moralistische en latté drinkende Amerikanen aan de oost- en westkust.

Voor de duidelijkheid: anno 2012 worden deze conservatieven niet meer overstemd. Zie enkel de borden in de tuinen van de sub- en exurbia: ‘NO TAX!’ ‘MARRIAGE’S A SACRAMENT!’ Of nog vulgairder: ‘GOD HATES FAGS!’ ‘ABORTION IS BLOODY MURDER!’ Het zijn extreme uitingen van breedgedeelde meningen. Het onthult het volgende: voor de dromende, conservatieve helft van de Amerikanen gaat politiek helemaal niet over economie. Want de economie kan en moet worden overgelaten aan de ‘natuurlijke’ krachten van de vrije markt (vandaar het ‘no tax’). Nee, politiek gaat over cultuur. En specifieker nog over de conservatieve strijd tegen de door progressieven geperverteerde, permissieve samenleving.

In het gezichtsveld van de gemiddelde conservatieve kiezer is een gargantueske blinde vlek ontstaan: deze conservatief ziet niet dat de economische situatie, zowel individueel als collectief, juist door de politiek wordt bepaald. Wonderlijk genoeg koppelt hij of zij niet de decennialange stagnatie van hun inkomens, de gebrekkige werknemersrechten, de verkrotting van hun buurten, de groeiende tentenkampen of het feit dat één flinke ziekte een hele familie financieel kan ruïneren aan het conservatief-Republikeinse denken en beleid van de laatste 40 jaar. Volgens Frank heeft de niet-rijke conservatief zich in de luren laten leggen door een big business-elite achter de schermen: “Cultural anger is marshalled to achieve economic ends. And it is these economic achievements – not the forgettable skirmishes of the never-ending culture wars – that are the movement’s greatest monuments.”

Waar de conservatieve groepen wisselen, is hét conservatisme blijvend. Nieuwe conservatieve monumentenbouwers in spe waren Romney en zijn kandidaat vicepresident Paul Ryan. Rond de verkiezingen stond Romney een relatief gematigde positie voor. Van nature is hij een pragmatist en bovendien worden Amerikaanse Verkiezingen gewonnen in het midden. Maar vergis u niet, indien gekozen waren hij en Ryan als een springveer teruggeschoten naar meer geprononceerd conservatieve stellingen  – alleen al om de eigen achterban tevreden te houden.

In de beknopte beschrijving van het hedendaagse Amerikaanse conservatisme is een andere ‘hoe is het mogelijk’-vraag terzijde blijven liggen. Namelijk: hoe kunnen mensen in een land geënt op dynamiek, optimisme en toekomstgerichtheid zichzelf conservatief achten?

Het zijn tegenpolen in het Europese onbewuste. Maar opvallend genoeg hebben de Amerikanen ze vernuftig samengebracht: het Amerikaanse conservatisme heeft zich weten te verknopen met die Amerika typerende dynamiek, met jeugd, optimisme, energieke kracht en de speciale beloften die voornamelijk voor schijnen te komen in Amerikaanse dromen. Deze conservatieve Amerikaanse droomtraditie wordt vervolledigd met een nadruk op economisch liberalisme en individuele vrijheid, sterke (christelijk-)moralistische waarden en een flink arbeidsethos.

Het onoverkomelijke bezwaar hiertegen is, nogmaals, dat dit energieke vooruitgangsstreven de afgelopen 40 jaar heeft bijgedragen aan een samenleving die enkel de allerrijksten bevoordeelt. En het probleem is structureel, want doordat Romney geen president wordt, krijgt het Kansasiaanse conservatisme de kans om de Republikeinse Partij verder naar rechts te bewegen. Net als 4 jaar geleden is de – nu verbetener – hoop op Obama gestoeld. Hij moet de komende jaren zijn sociaal-economische programma’s voltooien, en zo de conservatieve Amerikanen tonen dat op betere pensioen- of uitkeringsregelingen geen gedroomde Apocalyps, maar een iets gemakkelijker leven volgt.

Laat ons hopen.

ZIEDAAR, EEN NEDERLANDSE CONSERVATIEVE PARTIJ

ZIEDAAR, EEN NEDERLANDSE CONSERVATIEVE PARTIJ

Oorspronkelijk verschenen 01-10-2012: http://defusie.net/ziedaar-een-nederlandse-conservatieve-partij/

Het is één van de meest interessante Nederlandse partijpolitieke vragen: waarom kende Nederland afwisselend wel communisten, centrumdemocraten en populisten, maar nooit een conservatieve partij? In dit tweede deel van een drieluik onderzoekt historicus en politicoloog Alexander van Kesteren hoe conservatief de SGP is.

Bijna een eeuw geleden, in 1917, poneerde de katholieke politiek leider W.H. Nolens in het parlement dat de Nederlander zich veel laat zeggen, maar niet dat hij conservatief is: “Mijnheer de Voorzitter! (…) er zijn er, die misschien nog liever beschuldigd zouden worden van laat ik zeggen een diefstal of een brandstichting, dan (…) van te zijn conservatief.”

Dit ‘taboe van Nolens’ heeft honderd jaar lang weinig tot niets ingeboet aan geldigheid. Omgekeerd is ze eveneens juist: de zelfverklaring tot conservatief van een individu of politieke partij betekende lange tijd op zeker een omtovering, sur place, tot politieke melaatse – toch in ieder geval in de potentieel dodelijke kiezersogen.

Nu nog is de bewering gangbaar, onderschreven door vriend en vijand, dat er niet zoiets bestaat, noch snel zal bestaan, als een Nederlandse conservatieve partij. Maar is zij ook waar? Is er toch niet één kleine conservatieve partij die zich heeft genesteld in de door de veelal progressieve commentatoren vergeten hoekjes van christelijk Nederland?

De geschiedenis van de mensheid bewijst dat alle torens van Babel vroeg of laat weer instorten.

Deze retorische vraag behoeft allereerst opheldering van het gebruikte predicaat. Wanneer duiden we een politieke partij conservatief? Het is een mijnenveldvraag (zie ‘Het mysterie van het ontbrekende conservatisme’). Laten we tenminste aannemen dat conservatieve partijen conservatief zijn als ze zichzelf zo noemen, zoals de Britse Conservative Party van David Cameron en de CSU, zusterpartij van Angela Merkels CDU.

Beide partijen zijn centrumrechts, wensen in ieder geval geen grote staat, loven traditie en hanteren een gematigde politieke vorm. Deze relatieve overzichtelijkheid dreigt echter vertroebeld te raken als we het trans-Atlantisch bekijken: daar wordt de Amerikaanse Republikeinse Partij, in Europese ogen sowieso een vergaarbak van allerlei onguurs, gewoonlijk ‘conservatief’ genoemd. Maar bevreemdend genoeg is het gemiddelde Amerikaanse conservatisme, de sloganeske Tea Party incluis, qua vorm heel populistisch. Zozeer zelfs dat de Amerikaanse conservatieven zich vaak los lijken te schreeuwen van alle traditie.

Waar in de Europese partijen nog sporen van het intellectuele of culturele conservatisme te ontwaren zijn, daar zijn de Amerikaanse politieke conservatieven hier mijlenver van verwijderd. Waarin ligt dan hun gedeelde grond? Hier is, excuseer, een kleine academische excursie onvermijdelijk: de theoreticus Michael Freeden probeert tot een formule te komen die het enigszins mogelijk maakt om te kunnen stellen wanneer een conservatisme, immer tijd- en plaatsspecifiek, inderdaad een conservatisme is of enkel een nationaal exotisme.

Freeden komt tot twee voorwaarden, niet zaligmakend maar wel nuttig: ten eerste, zo stelt hij, verdedigt een conservatieve partij altijd expliciet een cultuur, een gedeelde manier van leven. Daarnaast – tientallen pagina’s Freeden in twee zinnen samengevat – behelst ieder politiek conservatisme een geloof in een buitenmenselijke (‘extra-human’) oorsprong van de samenleving. Deze wordt op een niet-rationele wijze geordend, via bijvoorbeeld historische, religieuze of biologische wetmatigheden. Dit verklaart het continue conservatieve verzet tegen het rationalistische liberalisme en socialisme.

Duizend verschillende discussies zijn nu mogelijk. Deze laat ik links en rechts liggen, om terug te keren naar de zeldzaamheid van een Nederlandse conservatieve politieke partij.

Want opvallend genoeg lijkt het door Nolens geregistreerde, onwelriekende gevonden odeur hangend rondom het conservatisme het laatste decennium wat van haar afstotendheid te verliezen: sinds pakweg 2001 vertonen zich gestaag meer conservatieven aan het Nederlandse maatschappelijk firmament. Let wel: maatschappelijk, niet politiek. Nog altijd willen de politieke partijen pertinent niet conservatief genoemd worden.

Sinds pakweg 2001 vertonen zich gestaag meer conservatieven aan het Nederlandse maatschappelijk firmament.

Alle partijen? Nee, niet alle. In de strenggereformeerde SGP – sowieso al het dappere Gallische dorp in de Nederlandse politiek – nemen de propaganten van een vermenging van christendom met conservatisme recentelijk gestaag de overhand. De SGP, summum van stabiliteit, heeft het voordeel geen electoraal verlies te hoeven vrezen als gevolg van een openlijk conservatieve koers: sinds de oprichting in 1918 bezet de partij permanent twee dan wel, zoals nu weer, drie Tweede Kamerzetels.

Interessant is nu dat het conservatisme de SGP programmatisch past als gegoten. De partijstandpunten voldoen aan beide voorwaarden voor een politiek conservatisme. Natuurlijk gelooft de partij in een buitenmenselijk ordeningsmechaniek, te weten de oudst denkbare: God.

Daarnaast verzet de SGP zich, gelijk de PVV, fel tegen de ‘aan Nederland wezensvreemde Islam’. In dit verzet wijst het op de christelijk-historische traditie van Nederland en ageert het tegelijkertijd, zoals het een goede conservatieve partij betaamd, luid tegen de progressief-rationalistische maakbaarheidsgedachte: “De geschiedenis van de mensheid bewijst dat alle torens van Babel vroeg of laat weer instorten.”

Ziedaar, een Nederlandse conservatieve partij. Naar de maatstaven van Freeden dan toch.  Want toegegeven, ideaaltypisch is ze (nog) niet. Tussen 2002-2006 ontspon zich binnen de SGP ook een discussie over de wenselijkheid van een expliciet christelijk-conservatieve koers. Destijds werd deze als volgt gesloten: ‘Conservatisme is het beschaafde gezicht van het ongeloof, maar het blijft ongeloof’.

Het conservatisme past de SGP programmatisch als gegoten.

Maar eind 2009, begin 2010 werd de discussie heropent. En deze keer ontwikkelt zij zich richting een andere uitkomst. Zo onderschrijven de invloedrijke SGP-Jongeren – ‘s lands grootste politieke jongerenorganisatie – en bijvoorbeeld Tweede Kamer-woordvoerder Menno de Bruyne openlijk het conservatisme. En waar Bas van der Vlies, tussen 1986 en 2010 SGP-lijsttrekker, het conservatisme voor de SGP expliciet afwees, daar weigert de huidige voorman Kees van der Staaij zich vooralsnog uit te spreken.

Zijn aarzeling kan als vingerwijzing worden opgevat van de SGP-ontwikkeling tot een openlijk christelijk-conservatieve partij. Ook de sympathieverklaringen aan SGP-huize van een aantal niet-religieuze conservatieven mag als teken hiervan worden opgevat.

Deze tendensen wijzen eveneens op het volgende: het toenemende SGP-conservatisme is voor de partij een manier om zich zowel te verhouden tot haar wortels, als zich enigszins te ontworstelen aan haar rol van Nederlandse pariapartij: de Galliërs treden buiten de omheining,  om daar de verdediging van de ‘Nederlandse cultuur en traditie’ voort te zetten. Deze grote stap blijkt uit de officieuze gedoogrol, en wordt bekrachtigd doordat de SGP-kamerleden zich tegenwoordig laten interviewen door Rutger Castricum en zijn pendanten, en dat zonder-zich-te-laten-provoceren (!).

Aldus treedt de SGP meer naar buiten, en dat gestaag als openlijk christelijk-conservatieve partij. Wat kan deze conclusie nu beter bekrachtigen dan te besluiten met een invocatie van de messias zelve? De SGP-Jongeren schrijven over Jezus: “Zijn optreden was theologisch gezien radicaal, maar politiek gezien conservatief.”

De conservatieve SGP wacht een wereld om te verdedigen, en te veroveren.

Het mysterie van het ontbrekende conservatisme

Opinie/achtergrond: HET MYSTERIE VAN HET ONTBREKENDE CONSERVATISME

Oorspronkelijk verschenen 07-09-2012: http://defusie.net/het-mysterie-van-het-ontbrekende-conservatisme/

Het is één van de meest interessante Nederlandse partijpolitieke vragen: waarom kende Nederland afwisselend wel communisten, centrumdemocraten en populisten, maar nooit een conservatieve partij? In dit eerste deel van een drieluik onderzoekt historicus en politicoloog Alexander van Kesteren ‘het mysterie van het ontbrekende conservatisme’, en betoogt hij dat een wending naar het conservatisme waardevol zou kunnen zijn.

Er zijn conservatieven die menen dat een zwangerschap na verkrachting uitgesloten is – en die een abortus zondiger lijken te vinden dan een verkrachting. Veel Nederlanders zien zo’n reactionaire, wanstaltige opvatting als exemplarisch voor het hele conservatisme.

Dat er eveneens welvoelende conservatieven bestaan die gruwen van dergelijke ideeën is in Nederland veel minder bekend. Dit zijn de conservatieven die een fundamentele kritiek uitoefenen op de wereld ‘als markt en strijd’, en die de fysieke, morele en existentiële kwetsbaarheid van de mens kennen en haar daarom willen beschermen en wapenen. Combineer dergelijke ideeën met het moedeloos makende gebrek aan politieke visie, en een passage gloort: waarom zou er niet een politieke partij of beweging putten uit het conservatieve ideeënarsenaal?

Een uitgeroeide moerasplant?
Het abortusvoorbeeld suggereert reeds het antwoord: het zou op dit moment electorale zelfmoord zijn. Het conservatisme heeft, om het op z’n eenentwintigste-eeuws te zeggen, een imagoprobleem. Dit probleem zit ingebakken in de gangbare Van Daledefinitie, namelijk “verkleefdheid aan het bestaande/behoudzucht”. Voor deze ene keer geeft de taalautoriteit niet alleen antwoord, maar neemt het ook stelling: “Dat het begrip conservatisme in Nederland is verworden tot een soort scheldwoord, valt te betreuren omdat het hier om een eerbiedwaardige politiek-filosofische traditie met waardevolle elementen gaat.”Zoals altijd heeft Van Dale gelijk.

De totstandkoming van deze pejoratieve conservatismedefinitie wordt in ‘Conservatieve gedachten’ (1977) door de socioloog J.A.A. van Doorn in ‘Conservatieve gedachten’ besproken: “Helaas heb ik ondanks nijvere naspeuringen geen conservatief kunnen vinden. Ik heb uit dit gedeelte van het onderzoek de indruk overgehouden dat het gaat om een door progressieve aanwending van milieuvijandige besproeiingsmiddelen uitgeroeide moerasplant.”

Een door progressieve aanwending van milieuvijandige besproeiingsmiddelen uitgeroeide moerasplant.

Behoud én verandering
Het ideaaltypische conservatisme behelst altijd verzet tegen grote of te bruusk doorgevoerde veranderingen in een gegeven toestand. Het koestert de historisch gegroeide, ‘delicate organiek’ van de samenleving en bekritiseert de tegenwoordig veelgeproefde opvatting dat alleen het rationeel legitimeerbare bestaansrecht heeft. Het zijn de bestaande wetten, tradities en conventies die de beproevingen van de geschiedenis hebben doorstaan en hun geschiktheid hebben bewezen om het maatschappelijk fundament te vormen.

Nu bestaan er echter ook zogeheten herstelconservatieven. De opzienbarende combinatie tussen radicaliteit en conservatisme wordt verklaard doordat zij opereren nádat een samenleving van haar ‘juiste koers’ is afgeweken; deze conservatieven pleiten dan ook allereerst voor een ingrijpend herstel, om vervolgens weer een gematigde koers aan te kunnen houden.

In ieder geval meent ook iedere weldenkende conservatief dat soms verandering simpelweg geboden is, praktisch dan wel moreel. En daarnaast noodzaakt ieder behoud ook een bepaalde mate van verandering – denk Di Lampedusa’s Tijgerkat: “Als we willen dat alles blijft zoals het is, moet alles anders worden.”

Anti-dogmatiek
Maar welke inhoud – welke ideeën, waarden – heeft het ‘echte’ conservatisme? Deze vraag is pertinent onbeantwoordbaar – en dit verklaart natuurlijk ook een deel van het onbegrip. De specifieke vorm van het conservatisme is altijd afhankelijk van tijd en plaats, van historisch moment en culturele context. Aldus is het fel gekant tegen iedere vorm van dogmatiek, tegen van de praktijk losgezongen abstracte idealen – hoe welluidend ook – en tegen alle verschillen negerende ideologische blauwdrukken. Zie hier tevens de primaire reden voor de oppositie van het conservatisme tegen de andere twee grote ideologieën, het socialisme en liberalisme.

Vandaar ook de opmerkelijke verscheidenheid aan conservatief genoemde politici of politieke denkers. Een willekeurig rijtje: Burke, De Maistre, Disraeli, Spengler, Aron, Thatcher, Scruton, Palin of Romney’s running mate Paul Ryan.

Hierin is een grove historische driedeling mogelijk: het Britse conservatisme is het meest gematigd, prudent en op traditie gericht; het soms radicale Europees-continentale benadrukt de deugd en de tragische mens; en het meer groteske, hier verder buiten beschouwing gelaten, Amerikaanse conservatisme is daarentegen heel dynamisch, economisch liberaal en in de regel weinig intellectueel.

De broze mens heeft traditie, symboliek, deugd en conventie nodig.

De broze mens
Zoals vaker is het Burke die een meest waardevolle conservatismekern verwoordt. Hij doet dit in één van zijn prachtige schotschriften gericht tegen de Franse revolutionairen (het is veelzeggend dat conservatieven in de regel zoveel mooier schrijven dan andere politiek commentatoren): als je al het niet-rationele wegsnijdt, alle opsmuk rücksichtslos verwijdert, wat bedekt dan nog de “defects of our naked, shivering nature”?[1]

Dit betekent op individueel niveau: de broze mens heeft traditie, symboliek, deugd en conventie nodig als gids en als troost. En collectief gezien: met liberalisme alleen ‘houd je de boel niet bij elkaar’. Voor het voortbestaan van een samenleving zijn tenminste enige preliberale of traditionele waarden van absoluut levensbelang.

Dit geeft inhoud aan het grote conservatieve cultuurkritische potentieel: het fulmineert tegen zowel de excessen van marktwerking als tegen de uniformerende commerciële (beeld)cultuur en het vrijblijvende non-ethos van ‘je eigen ding doen’. Daarentegen huldigt het conservatisme juist zowel het historische en culturele verschil als bepaalde deugden.

Nieuw idealisme
Als gesteld schieten sommige zelfbenoemde conservatieven door in starre behoudzucht of stompzinnig autoritarisme, maar het hier verdedigde conservatisme doet dat juist niet. Evenmin als andere denkstromingen is het conservatisme zaligmakend. Maar zoals Van Dale zei, de onterecht vergeten Europese conservatieve traditie herbergt belangwekkende elementen. Tegenover het starre bourgeoisdenken kan het conservatisme als ‘het nieuwe idealisme’ staan, als een denktraditie met een zo zeldzame eigen visie op mens en samenleving.

Ten slotte moet ook worden toegegeven dat het conservatisme soms doorschiet in een wellustige, esthetisch prachtige onlogica, waaruit een langoureuze, melancholische toon kan klinken. De door Bart-Jan Spruyt, voortrekker van de conservatieve Edmund Burke Stichting (waarover in een volgend stuk meer), gegeven conservatismedefinitie mag hiervoor exemplarisch heten: conservatisme is “ideologie geworden heimwee, een gefluisterde schreeuw dat alles moet blijven zoals het nooit geweest is.”[2] Absurditeit, schoonheid en intuïtieve waarheid: zeldzaamheden waar het de huidige politiek zo vaak aan ontbreekt. Om nog maar eens te benadrukken dat dit conservatisme een vruchtbare inspiratiebron voor Nederlandse politici kan zijn.

[1] E. Burke (2005) [1790] Reflections on the revolution in France. The works of the Right Honourable Edmund Burke, VOL. III. (of 12). zie: http://www.gutenberg.org/files/15679/15679-h/15679-h.htm#REFLECTIONS: 332.

[2] Een parafrase van een zin van Benno Barnard. B.J. Spruyt (2009) Als je eenmaal hebt liefgehad. Over dr. J. T. Doornenbal. geloof, cultuur en politiek. Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum.

Thierry Baudet – De aanval op de natiestaat

Thierry Baudet – De aanval op de natiestaat

Nationalisme, c’est la guerre. Toch?

Oorspronkelijk verschenen 15-07-2012: http://www.8weekly.nl/artikel/10141/thierry-baudet-de-aanval-op-de-natiestaat-nationalisme-c-est-la-guerre-toch.html

In het Nederlandse publieke debat blijft de aanval van rechts komen. De nieuwste spraakmakende charge is het proefschrift van Thierry Baudet. Hij polemiseert, schmiert en katapulteert drogredeneringen, maar maakt ook een aantal krachtige punten.

Onlangs promoveerde Thierry Baudet (1983) – NRC-columnist en samensteller van twee mooie bundels over het conservatisme, Conservatieve vooruitgang enRevolutionair verval – op De aanval op de natiestaat. Desondanks is de uit het Engels vertaalde, maar verder onaangepaste versie van dit werk meer publicistisch dan hard-wetenschappelijk. Natuurlijk kent Baudet zijn klassiekers – uitvoerig bespreekt hij vanuit historisch en rechtsfilosofisch perspectief de staatsvorming van de laatste eeuwen –,  maar hij maakt deze ondergeschikt aan zijn polemische these. Baudet poneert dat het onvermijdelijk is dat het door de elite gekoesterde supranationalisme en multiculturalisme de rechtsstaat en de politieke vertegenwoordiging ondermijnen, omdat die niet kunnen voortbestaan zonder nationaal ‘wij’, zonder samenhang biedende en legitimiteit verlenende collectieve identiteit.

De grenzenloze wereld
Baudets motto is dan ook Paul Scheffers ‘Zonder “wij” gaat het niet’. Ten minste gedeeltelijk heeft hij hier gelijk: al dan niet impliciet gaat de Europese elite nog altijd uit van een conceptie van een grenzenloze wereld, waarin het onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’ is weggedacht. Zij ziet deze trend als zowel onvermijdelijk als wenselijk, reden waarom zij meent dat de nog bestaande grenzen, die relicten van een voorbije wereld, net zo goed kunnen worden opgeheven.

Dit opheffen gebeurt van binnenuit doordat het multiculturalisme, gedefinieerd als de stroming die ook op macroniveau ieder verschil accepteert, de gedeelde identiteit verzwakt. Van buitenaf gebeurt dit doordat de internationale organisaties steeds brokjes nationale soevereiniteit weghappen. Samen vormen deze trends ‘de aanval op de natiestaat’. Een voor een loopt Baudet de internationale organisaties af, achtereenvolgens de internationale hoven, de WHO, de VN Veiligheidsraad en, natuurlijk, de EU. Wat hij beargumenteert is hoe deze allemaal, anders dan in theorie, op onvoorziene wijze bevoegdheden naar zich toe trekken, hoe ze politieke beslissingen nemen en hoe deze beslissingen niet door het recht maar door bestaande machtsverhoudingen worden bepaald.

Universele geldigheid
In deze beschrijvingen is Baudet op zijn best. Zijn kritiek is raak en ook deelt hij vileine steekjes uit. Bijvoorbeeld: het supranationalisme ‘is in feite een terugkeer naar de gelaagde jurisdictie van vóór de opkomst van moderne staten. Het is een soort mediëvisme.’ Een schoolboekvoorbeeld van hoe een discours los te wrikken: de EU betekent geen voor- maar áchteruitgang!

Het gehele mensenrechtendiscours, en met name de uitvoering daarvan, is onvermijdelijk door politiek vertroebeld. Evenmin kunnen de neoliberale ideeën van de WHO universeel geldig genoemd worden – een spaarzaam moment waarop de gemiddelde ‘linksmensch’ het hartgrondig met Baudet eens zal zijn.

De aanval op de natiestaat is volgens Baudet moedwillig. De naoorlogse elites waren doordrongen van de door François Mitterand gemunte wijsheid ‘Le nationalisme, c’est la guerre!’ Dat kán zo zijn, maar dat hangt maar net af van de precieze nationalismevorm. Bovendien stelt Baudet – en hij stelt dat terecht – dat de samenleving niet buiten een collectieve identiteit kan, en die valt niet funderen op verdraagzaamheid of verschilverheerlijking alleen.

Buitenissigheden
In zijn bespreking van het multiculturalisme begint Baudet te schmieren. Zijn eerste ondeugd is dat hij obscure bronnen en buitenissige, in de media gehypte voorbeelden als exemplarisch opvoert. Weliswaar erkent hij die buitenissigheid, maar dit weerhoudt hem er niet van er een pagina of vijftien aan te besteden. Sommige voorbeelden zijn zelfs ronduit foutief, zoals het door Baudet klakkeloos van de feministe Susan M. Okin overgenomen cijfer van 200.000 polygame Parijse gezinnen waarbij de mannen werd toegestaan meerdere vrouwen uit immigratielanden te laten overkomen. Dit cijfer bleek afkomstig uit een roddelblad.

Het wordt heel bont als Baudet niet alleen beweert dat de EU geen oorlog heeft voorkomen – misschien nog enigszins verdedigbaar – maar dat deze organisatie, door de natiestaat te verzwakken, zelf een oorlog in de hand werkt. Want:

Verre van inherent oorlogszuchtig, is opkomen voor nationale soevereiniteit in feite de enige stabiele en intrinsiek vreedzame politieke vorm. De enige soort oorlogen die natiestaten vanuit hun wezen kunnen voeren, zijn defensief.

Dit is een wel erg opzichtige onwaarheid. Natuurlijk voeren natiestaten aanvalsoorlogen, wat lukrake voorbeelden: de Eerste Wereldoorlog, imperialistisch Japan of veel van de recente oorlogen die Amerika voerde.

In andere woorden: als De aanval op de natiestaat geen krachtige argumenten te berde brengt, dan is het wel spraakmakend omdat Baudet grove fouten maakt. En oh ja, Baudet bepleit een ‘multicultureel of open nationalisme’, en een ‘soeverein kosmopolitisme’. Vanuit een stevig verankerde natiestaat en nationale identiteit moet respectievelijk internationale samenwerking en culturele uitwisseling worden gezocht. Dit is weer heel zinnig, en waarschijnlijk ook nuttig om de pendule terug te krijgen in het midden, en niet te laten doorslaan – zoals pendules gewoon zijn – naar een wel erg rechtse zijde.

Thierry Baudet en Michiel Visser (redactie) – Revolutionair verval

Thierry Baudet en Michiel Visser (redactie) – Revolutionair verval

Voer voor idealisten

Oorspronkelijk verschenen 26-04-2012: http://www.8weekly.nl/artikel/9967/thierry-baudet-en-michiel-visser-redactie-revolutionair-verval-voer-voor-idealisten.html

Het conservatisme heeft in Nederland altijd een opmerkelijk kleine rol gespeeld. Al te vaak wordt het gedefinieerd als starre behoudzucht. Dat dit zowel onjuist als betreurenswaardig is, wordt bewezen door de bundel Revolutionair verval. Deze toont de rijkheid van de conservatieve traditie.

Onder de redactie van Thierry Baudet en Michiel Visser hebben meer en minder bekende schrijvers – onder andere Dalrymple, Scruton, Hartmans – achttien uiteenlopende denkers uit de achttiende en negentiende eeuw geportretteerd. In 2010 volgden Baudet en Visser al hetzelfde succesvolle procedé in Conservatieve vooruitgang, waarin zij portretten van twintigste-eeuwse denkers bundelden. In beide bundels is de gedeelde grond het conservatisme. De traditie van conservatief denken blijkt goed voer voor idealisten en sowieso voor eenieder die vandaag de dag over politiek en cultuur nadenkt, omdat het actuele ideeën op een verrassende en soms zelfs ontwrichtende manier reflecteert.

De goede kant van het conservatisme
In hun ‘ten geleide’ benadrukken Baudet en Visser wijselijk dat conservatief niet tegenover progressief staat, maar tegenover revolutionair. Hoe kan iemand immers tegen vooruitgang zijn? Zij stellen dat een belangrijk verschil tussen het conservatisme en die andere twee grote ideologieën, het liberalisme en het socialisme, is dat het conservatisme uitgaat van een pessimistischer mensbeeld. Dit lijkt juist, zolang we het hedendaagse optimistische Amerikaanse conservatisme buiten beschouwing laten. De klassieke conservatief acht mens en samenleving weliswaar verbeterbaar (met moeite), maar allerminst te perfectioneren:

Conservatieven wijzen op dat [menselijk] tekort, en zoeken naar manieren om de nadruk op individualisme enerzijds, en staatsmacht anderzijds, te temperen ten gunste van sociale, gemeenschappelijke waarden en instituties,zonder welke de staatsmacht in hun ogen ontspoort, de vrije markt corrumpeert, en het individu een betekenisloze abstractie blijft.

Deze stelling van de samenstellers toont het conservatisme van zijn goede kant. Natuurlijk is het vaak zo geweest dat geprivilegieerden hun betere positie legitimeerden door zich te beroepen op het conservatieve denken (en dit aldus te misbruiken). Evenzo is het conservatisme het denken van de matiging, van de ‘common sense’ en de rem op de soms al te onstuimige geschiedenis. Wanneer de samenleving te veel verwacht van de mens en diens rationele vermogens, dan waarschuwt de conservatief in de trant van Edmund Burke, de esthetisch begenadigde ‘conservatismevader’:

Politics ought to be adjusted, not to human reasonings, but to human nature, of which the human nature is but a part, and by no means the greatest part.

Chymistry versus stupidity
Het conservatisme verzet zich dan ook tegen, in David Humes frase, ‘philosophical chymistry’; het van de realiteit losgezongen denken. Zo betwistte de grote Samuel Johnson het in het abstracte denken – en in onze tijd! – als zaligmakend gepresenteerde ethos dat de mens het geluk moest najagen. Alsof dat bereikbaar is wanneer je ernaar op zoek gaat: ‘Wat is geluk? Waar vindt men dat?’

Veel van de geportretteerde conservatieven waarschuwen dat wanneer alles wordt afgeschaft wat niet logisch-rationeel valt te beargumenteren, het leven kleurloos en de maatschappij atomistisch wordt – en bovendien zijn dan alle buffers tegen de barbarij weggedacht. We dienen te onthouden dat, paradoxaal genoeg, preliberale waarden noodzakelijk zijn voor het voortbestaan van de liberale samenleving.

Bij veel van de Britse denkers die in de bundel worden besproken, komt het ‘probleem van het conservatisme’ aan de orde, namelijk dat de preliberale waarde, de traditie of het vooroordeel niet moeten worden benoemd. Want eenmaal gearticuleerd staat het automatisch ter discussie. Dit verleidde Walter Bagehot tot de bewering dat een volk dat in politieke vrijheid wil blijven leven, maar beter kan beschikken over één bepaalde eigenschap: ‘stupidity’. De notoir revolutionaire Fransen denken te veel na. Het Engelse volk daarentegen

blinkt uit in real sound stupidity. Het is zo dom (en daarmee wijs), dat het decommon sense meer vertrouwt dan de consistentegevolgtrekkingen van het abstracte denken.

Om in te grasduinen
Onvermijdelijk is de ene bijdrage interessanter dan de ander, maar ook de mindere stukken zijn lezenswaardig. In een prettige mix wordt het conservatisme van de bekende denkers afgewisseld met (in Nederland) minder bekende figuren als Hugues Félicité Robert de Lamennais en August Wilhelm Rehberg. Overigens worden ook de Nederlandse anti-revolutionairen Guillaume Groen van Prinsterer en Abraham Kuyper behandeld.

Dit is een heerlijk boek om in te grasduinen. Op momenten krijgt de lezer het gevoel dat iedere nieuwe pagina een inspirerend idee kan brengen. Dat deze frisheid kan bestaan komt, nogmaals, doordat de conservatieve traditie in Nederland is veronachtzaamd. Revolutionair verval toont dat Alexander Popes domzinnige ‘Whatever is, is right’, in geen geval mag worden toegeschreven aan de echte conservatieve denkers. Want die zijn soms dwaas, soms eng-autoritair, maar evenzo vaak wijs en origineel.

Roger Scruton – Groene filosofie. Verstandig nadenken over onze planeet

Roger Scruton (vert. Frans van Zetten) – Groene filosofie. Verstandig nadenken over onze planeet

Thuis de wereld redden

Oospronkelijk verschenen 15-03-2012: http://www.8weekly.nl/artikel/9855/roger-scruton-vert-frans-van-zetten-groene-filosofie-verstandig-nadenken-over-onze-planeet-thuis-de-wereld-redden.html

Het is lastig te beoordelen, Roger Scrutons boek over milieubescherming. Bij wijlen een genuanceerd en veelzijdig betoog, maar anderzijds vervalt het soms ook in kortzichtigheid en wensdenken. Wel is het een rechts pleidooi voor milieubescherming, en alleen daarom al lovenswaardig.

Misschien herinner je dit nog: eind 2008 dacht Mark Rutte – tegenwoordig premier van een kabinet dat enkel weet heeft van asfalt, bezuinigingsregels en de manier om Rutger Castricum weg te lachen – met Pamflet van een optimist het startsein van een ‘Groen Rechtse agenda’ te geven. Tussen droom en daad zat een crisis (en de PVV) in de weg, en sindsdien is het stil op het rechtse milieufront. Tot aan het verschijnen van Scrutons Groene filosofie.

Thuiselijkheid
Scruton benadert de milieuproblematiek vanuit het stokpaardje van zijn eigen conservatieve variant, namelijk vanuit het ‘verlies of gebrek aan thuis’. Dat doet hij zeer prettig schrijvend, alsof hij wordt geïnterviewd; de lezer krijgt zijn betoog toegediend in afgemeten hapjes. Tegenover ‘het vrijblijvende nergens van de consumptiemaatschapij’ plaatst hij de ‘oikofilie’, het gevoel en de liefde voor het eigen thuis: ‘De mens is een thuiselijk (Heimatliches) wezen.’ Deze oikofilie wortelt in de lokale gemeenschap, en brengt – instinctief, zo veronderstelt Scruton – een bestendige verantwoordelijkheidszin met zich mee voor de directe omgeving, voor mens, natuur en architectuur.

Scrutons plausibele gedachte is dat mensen in het lokale het milieuprobleem nog als dat van zichzelf kunnen ervaren. In deze ‘sferen van traditionele affectie’ zullen mensen zich associëren in burgerverenigingen, de ‘kleine pelotons’ van conservatismevader Edmund Burke. Ook Burkes intergenerationale contract – ‘tussen de levenden, de doden en de ongeborenen’ – roept Scruton in herinnering wanneer hij pleit voor rentmeesterschap, voor een engagement van de lange termijn.

Tussen verzoening en polemiek
Voor ons, allen in meer of mindere mate kinderen van de jaren zestig, voelt het idee van een zaak die het individu overstijgt en plichten met zich meebrengt altijd wat ongemakkelijk. Toch lijkt Scruton/Burke het gelijk aan zijn zijde te hebben. Wanneer we genoeg verbonden zijn met de omgeving, of zelfs met de natiestaat – bij de grenzen waarvan de loyaliteit halt houdt, aldus Scruton –, zijn we inderdaad bereid tot offers. Samengevat betekent dit groene conservatisme:

Een benadering van milieuproblemen waarin de liefde voor het lokale een centrale plaats krijgt in het beleid, en waarin homeostase en herstelvermogen, in plaats van herordening van de maatschappij en centrale controle, de voornaamste uitkomsten zijn.

Dit zet hij af tegen de door ‘thuislozen’ bevolkte ‘radicale milieubeweging’ en tegen de niet ter verantwoording te roepen ngo’s. Ja, dit zijn extreme, en dus valse tegenstellingen. Nu maken conservatieven zich hier vaker schuldig aan, maar Scrutons vaak sympathieke conservatisme heeft dergelijke retorische trucs niet nodig.

Tegelijkertijd houdt hij wel een midden tussen kritiek op de staat en kritiek op de markt. Bovenstaande steken wisselt hij af door kritiek te leveren op marktfundamentalistisch rechts. Dat erkent in zijn bijziendheid enkel economisch nut – wat overigens ook Ruttes groene agenda kenmerkte. Evenzo geeft Scruton aan dat de linkse milieubeweging en het conservatisme eigenlijk ‘natuurlijke bondgenoten’ zijn. Strategisch wel weer slim.

Eilanden van waarde
Scruton doorspekt zijn pleidooi met culturele verwijzingen, wat doet ademen. Waar vind je nog iemand die zonder met zijn ogen te knipperen durft te beweren dat we, om te bewijzen hoe belangrijk het ‘thuis’ is voor mensen, geen sociologische enquêtes nodig hebben? Daarvoor kunnen we ook terecht bij de Die Walküre of deOdyssee. Daarnaast pleit Scruton – eveneens esthetisch filosoof – voor de bestempeling van de schoonheid van het landschap als ‘heilig’ en dus oncompenseerbaar; om zo ‘eilanden van waarde’ te waarborgen in een ‘zee van prijzen’.

Vervelend genoeg is zijn pleidooi wat onrealistisch: mensen keren niet terug naar een ‘Heimatlichkeit’ en ook zal de consumptiemaatschappij niet ‘opeens’ verdwijnen. En het begint altijd wat te wringen als conservatisme, met zijn geloofsartikel van geleidelijke verandering, wil conserveren wat eerst nog geconstrueerd moet worden. Hanteert Scruton bovendien niet een overoptimistisch mensbeeld (en dat voor de ‘philosophy of imperfection’)?

En o ja, het milieu. Hoe de wereld, en dus niet alleen het beekje achter het huis, te redden? Volgens Scruton gaat China het niet doen, het komt op Amerika aan, dat via ‘geo-engineering’ het initiatief moet nemen. Voor het gemak negerend dat Amerika het land der klimaatsceptici is, en niet het Kyoto-protocol heeft ondertekend. Toch kan Scrutons boek bijdragen: als rechts hiervan een deel overneemt om in eendrachtige samenwerking met links de wereld te redden.